Home

Hoge Raad, 01-10-2004, AR3100, 39300

Hoge Raad, 01-10-2004, AR3100, 39300

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 oktober 2004
Datum publicatie
1 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR3100
Formele relaties
Zaaknummer
39300

Inhoudsindicatie

Kunnen aanbetalingen tot aan ontbinding koopovereenkomst onder de landbouwvrijstelling vallen?

Uitspraak

Nr. 39.300

1 oktober 2004

AF

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 november 2002, nr. P01/00208, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 541.895, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft, gelet op de voorwaarden waaronder de koopovereenkomst ter zake van de landbouwgrond is gesloten, de betalingen die zijn geschied tot op het moment waarop de overeenkomst is ontbonden, beschouwd als een vergoeding voor een door belanghebbende gelopen risico enerzijds en een door de koper verkregen recht anderzijds. Het Hof heeft hieraan de gevolgtrekking verbonden dat de vergoeding niet is aan te merken als een voordeel ter zake van een waardevermeerdering van gronden als bedoeld in artikel 8 lid 1, aanhef en letter b, Wet IB 1964. Dit oordeel en die gevolgtrekking geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Middel 1 faalt.

3.2. De middelen 2 en 3 kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2004.