Home

Hoge Raad, 01-10-2004, AR3104, 39902

Hoge Raad, 01-10-2004, AR3104, 39902

Gegevens

Inhoudsindicatie

Artikel 40 Invorderingswet. Toegang tot burgerlijke rechter.

Uitspraak

Nr. 39.902

1 oktober 2004

JS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 11 april 2003, nr. 99/02549, betreffende na te melden aanslagen in de vennootschapsbelasting

1. Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof

De Ontvanger heeft bij kennisgeving van 21 januari 1999 op de voet van artikel 49, lid 2, van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) aan X (hierna: belanghebbende) medegedeeld dat hij hem op grond van artikel 40 van de Wet, tekst 1999, aansprakelijk stelt voor een gedeelte groot ƒ 719.311 van de aan X Beleggingsmaatschappij B.V. (later genaamd: X Invest B.V.) opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting 1991 en 1992, de bij het opleggen van voornoemde aanslagen opgelegde verhogingen en de beschikkingen inzake heffingsrente.

Belanghebbende heeft tegen die aanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt.

De Ontvanger heeft belanghebbende per brief van 16 juli 1999 laten weten dat de bezwaarschriften niet in behandeling worden genomen.

Op 27 augustus 1999 is belanghebbende bij het Hof in beroep gekomen tegen dit besluit, dat door hem werd beschouwd als een schriftelijke weigering van de Inspecteur om een uitspraak op het bezwaar te doen.

Het Hof heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Bij de beoordeling van de middelen moet worden vooropgesteld dat ten tijde dat belanghebbende bezwaar maakte tegen de aan X Beleggingsmaatschappij B.V. opgelegde aanslagen c.a., hij niet aan enige wettelijke bepaling de bevoegdheid kon ontlenen de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep aan te wenden tegen die aanslagen.

3.2. Het Hof heeft hieraan de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende ter zake van zijn bezwaren tegen de hoogte van de aanslagen c.a. geen toegang heeft tot de belastingrechter, maar zich dient te wenden tot de burgerlijke rechter. Dit oordeel is juist. De middelen II en III die uitgaan van een andere rechtsopvatting falen derhalve. Omdat het vorenstaande geldt ongeacht of de brief van de belastingdienst van 16 juli 1999 moet worden toegeschreven aan de Ontvanger dan wel aan de Inspecteur, kan bij gebrek aan belang ook middel I niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2004.