Hoge Raad, 08-10-2004, AR3518, 39889
Hoge Raad, 08-10-2004, AR3518, 39889
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2004
- Datum publicatie
- 8 oktober 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AR3518
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2003:AI0896
- Zaaknummer
- 39889
Inhoudsindicatie
Als de maker van een kunstwerk heeft - naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is - te gelden de ontwerper (vgl. artikel 12, lid 3, letter c, tweede volzin, van de Zesde richtlijn, waarin het in de Nederlandse taalversie gebezigde begrip “maker” in de Duitse, Engelse en Franse taalversie voorkomt als: “Urheber”, “creator” en “auteur”), dat is in dit geval degene op wiens aanwijzingen belanghebbende werkt.
Uitspraak
Nr. 39.889
8 oktober 2004
whk
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juni 2003, nr. 00/00702, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 3590, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende maakt op aanwijzingen van kunstenaars wasmodellen ten behoeve van door gieterij A te gieten bronzen kunstvoorwerpen. Belanghebbende heeft in het tijdvak van naheffing over dit gedeelte van zijn omzet aan gieterij A gefactureerd met toepassing van het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), aangezien hij naar zijn mening goederen leverde in de zin van de bij de Wet behorende Tabel I, post a.29, letter b, 1o.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende leveringen van goederen verricht in de zin van de Wet en dat hij door het op een bepaalde manier bewerken van materialen eigenhandig voorwerpen van beeldende kunst vorm geeft, die niet zijn aan te merken als massaproducten. Hiervan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat post a.29, letter b, sub 1º, van de bij de Wet behorende Tabel I van toepassing is.
3.3. Het middel betoogt dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom sprake is van een levering, en betoogt voorts dat de wasmodellen niet als kunstvoorwerpen zijn aan te merken, en de vervaardiger van de modellen niet als de maker in de zin van genoemde tabelpost.
3.4. Het oordeel van het Hof dat belanghebbende, gelet op de vastgestelde feiten, de door hem vervaardigde wasmodellen heeft geleverd in de zin van de Wet, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het middel faalt derhalve in zoverre.
Het middel slaagt voor het overige. Belanghebbende vervaardigt wasmodellen met behulp waarvan de uiteindelijke kunstwerken gegoten zullen worden. Ook al zouden de door belanghebbende vervaardigde wasmodellen als kunstvoorwerpen kunnen worden aangemerkt, dan kan belanghebbende nog niet als de maker van die kunstvoorwerpen worden beschouwd. Naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, heeft als de maker te gelden de ontwerper (vergelijk artikel 12, lid 3, letter c, tweede volzin, van de Zesde richtlijn, waarin het in de Nederlandse taalversie gebezigde begrip "maker" in de Duitse, Engelse en Franse taalversie voorkomt als: "Urheber", "creator" en "auteur"), dat is in dit geval degene op wiens aanwijzingen belanghebbende werkt. Derhalve is belanghebbende ter zake van de levering van de wasmodellen aan A omzetbelasting verschuldigd naar het normale tarief.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van belanghebbendes stelling met betrekking tot toepassing van het gelijkheidsbeginsel.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2004.