Home

Hoge Raad, 15-10-2004, AR3990, 38649

Hoge Raad, 15-10-2004, AR3990, 38649

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 oktober 2004
Datum publicatie
15 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR3990
Zaaknummer
38649

Inhoudsindicatie

Buitengewone lasten. Niet-AWBZ-inrichting.

Uitspraak

Nr. 38.649

15 oktober 2004

Za

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 2002, nr. 00/01863, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 147.433, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek, alsmede een aanvulling daarop ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbendes echtgenote, geboren in 1920, heeft sinds jaren lichamelijke klachten. In 1996 is zij opgenomen in het zorgservicecomplex A te Q. A is een particulier complex bestaande uit zestien appartementen. A biedt volledige verpleegkundige verzorging gedurende 24 uur per dag. Tevens draagt A zorg voor de maaltijden, bewassing en huishoudelijk onderhoud van de appartementen. A is geen AWBZ-inrichting.

3.1.2. De bewoners van het complex betalen, afhankelijk van de grootte van het appartement, een vast bedrag per maand dat omvat huur, verpleging en verzorging, psycho-sociale verzorging, maaltijdverzorging, huishoudelijke verzorging en bewassing. Kosten voor onder andere huisarts, medicijnen, fysiotherapie, huur linnengoed en extra zorg worden apart in rekening gebracht. A is voor 1997 met de Belastingdienst overeengekomen dat 63 percent van het tarief als zogenoemde zorgcomponent tot de ziektekosten in de zin van de buitengewonelastenregeling kan worden gerekend.

3.1.3. Belanghebbende heeft ten behoeve van zijn echtgenote in 1997 ƒ 88.754 aan A betaald. Bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 1997 heeft belanghebbende dit bedrag als buitengewone last in de zin van artikel 46, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft 63 percent van dit bedrag als zodanig geaccepteerd.

3.2. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende op het Besluit van 7 juli 2000, nr. CPP 2000/967M, onderdeel 3.22 (V-N 2000/32.3) verworpen en daartoe redengevend geoordeeld dat het in hetgeen belanghebbende aanvoert materieel noch formeel aanleiding vindt A voor de toepassing van de wettelijke buitengewonelastenregeling met een verpleegtehuis op één lijn te stellen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, voorzover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, dit beroep faalt omdat A materieel noch formeel vergelijkbaar is met AWBZ-instellingen.

3.3. De tegen deze oordelen gerichte klachten falen. In deze oordelen ligt besloten het oordeel dat de door A geboden zorg niet naar aard en omvang overeenkomt met verstrekkingen in een verpleegtehuis zoals die zijn vervat in de verstrekkingenpakketten krachtens de AWBZ. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op hetgeen het Hof in 3.3 van zijn uitspraak heeft vastgesteld omtrent in het bijzonder de omvang van de verstrekte zorg en in 3.4 over de apart in rekening gebrachte kosten van onder andere huisarts, medicijnen en fysiotherapie. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof vervolgens terecht geoordeeld dat slechts dat deel van de verpleegprijs aftrekbaar is als buitengewone last, dat ziet op medische verzorging. De door belanghebbende bepleite toepassing van onderdeel 3.22 van het hiervoor vermelde Besluit van 7 juli 2000 komt dan niet aan de orde, evenmin als zijn subsidiaire betoog betreffende de wijze van bepaling van besparingen op woonlasten.

3.4. Op de klacht dat A niet bevoegd was om namens haar bewoners afspraken te maken met de Belastingdienst omtrent de aftrekbaarheid van zorgkosten slaat de Hoge Raad geen acht, reeds omdat deze klacht na afloop van de termijn voor het indienen van het beroepschrift in cassatie en de voor het motiveren daarvan gestelde termijn, namelijk eerst bij conclusie van repliek, ter kennis van de Hoge Raad is gebracht (HR 11 april 2003, nr. 38281, BNB 2003/213).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2004.