Home

Hoge Raad, 15-10-2004, AR3997, 39538

Hoge Raad, 15-10-2004, AR3997, 39538

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 oktober 2004
Datum publicatie
15 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR3997
Zaaknummer
39538
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 17, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 18

Inhoudsindicatie

Wet WOZ, onderhoud/verbetering na peildatum.

Uitspraak

Nr. 39.538

15 oktober 2004

RS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 april 2003, nr. 01/02771, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 207.377.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling financiën c.a. van de gemeente Noordoostpolder (hierna: het hoofd) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het hoofd heeft bij zijn verweerschrift voor het Hof een in de beroepsfase opgesteld taxatierapport - gedagtekend 15 juli 2002 - gevoegd waarin de waarde van de woning van belanghebbende per waardepeildatum en toestand 1 januari 1999 is bepaald op € 190.587. Het hoofd heeft in zijn verweerschrift voor het Hof geconcludeerd tot dienovereenkomstige verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde.

3.2. Belanghebbende heeft voor het Hof betoogd dat de taxateur kennelijk, maar ten onrechte ervan is uitgegaan dat de twee ten tijde van diens opname (begin juli 2002) aanwezige dakkapellen reeds op de peildatum (1 januari 1999) aanwezig waren; ten onrechte, omdat die dakkapellen pas in de loop van 2001 zijn aangebracht. Dientengevolge heeft de taxateur niet getaxeerd naar de toestand per peildatum, maar naar een betere toestand, aldus nog steeds (de strekking van) het door belanghebbende voor het Hof gehouden betoog.

3.3. Het Hof is op dit (terzake dienende) betoog niet ingegaan, of het moet zijn dat het de gestelde bouw van de dakkapellen heeft begrepen onder "achterstallig onderhoud", waarover het in 4.12 spreekt; in dat geval is zijn oordeel onbegrijpelijk, nu het niet heeft vastgesteld dat de gestelde nieuwbouw van dakkapellen in werkelijkheid vervanging behelsde van reeds voordien aanwezige dakkapellen. De hierop gerichte klacht slaagt derhalve.

3.4. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de gemeente Noordoostpolder aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2004.