Home

Hoge Raad, 19-11-2004, AR5981, 39655

Hoge Raad, 19-11-2004, AR5981, 39655

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 november 2004
Datum publicatie
19 november 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR5981
Formele relaties
Zaaknummer
39655

Inhoudsindicatie

- artikel 66a Wet Inkomstenbelasting 1964

- elkaar overlappende middelingstijdvakken

Uitspraak

Nr. 39.655

19 november 2004

EC

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 februari 2003, nr. 00/01807, betreffende na te melden verzoek om teruggaaf van inkomstenbelasting (middelingsteruggaaf) van X te Z (hierna: belanghebbende).

1. Verzoek om teruggaaf, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft op grond van artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) verzocht om teruggaaf van inkomstenbelasting over het tijdvak 1996 tot en met 1998, welk verzoek bij beschikking van de Inspecteur is afgewezen. Die beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en met vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur een middelingsteruggaaf gelast. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft in 1997 verzocht om een middelingsteruggaaf als bedoeld in artikel 66a van de Wet over het tijdvak 1994 tot en met 1996. Dit verzoek is toegewezen.

De berekening van het inkomen van belanghebbende over 1997 mondde uit in een negatief bedrag. Verrekening van dit verlies met de belastbare inkomens over 1995 en 1996 leidde tot herziening van de middelingsbeschikking en tot navordering van het bedrag van de verleende middelingsteruggaaf.

In het jaar 2000 verzocht belanghebbende om een middelingsteruggaaf over het tijdvak 1996 tot en met 1998. Dit verzoek is door de Inspecteur afgewezen op de grond dat het jaar 1996 al in een eerder middelingstijdvak was betrokken.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat door de navorderingsaanslag per saldo aan belanghebbende geen middelingsteruggaaf over de periode 1994 tot en met 1996 is verleend, zodat niet kan worden gezegd dat het jaar 1996, indien belanghebbendes middelingsverzoek over het tijdvak 1996 tot en met 1998 zou worden toegewezen, wordt betrokken in twee elkaar overlappende middelingstijdvakken.

3.3. Het middel dat zich tegen voormeld oordeel keert, faalt. Het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2004.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.