Hoge Raad, 17-12-2004, ECLI:NL:HR:2004:BI9003 AR7765, 40607
Hoge Raad, 17-12-2004, ECLI:NL:HR:2004:BI9003 AR7765, 40607
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 december 2004
- Datum publicatie
- 17 december 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AR7765
- Zaaknummer
- 40607
Inhoudsindicatie
Artikel 8:88 Awb. Verzoek om herziening van een uitspraak van het Hof die onherroepelijk is geworden na een cassatieprocedure.
Uitspraak
Nr. 40.607
17 december 2004
wv
gewezen op het verzoek van X te Z tot herziening van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 december 2002, nr. 01/01471.
1. De uitspraak waarvan herziening is verzocht
Bij uitspraak van 2 december 2002, nr. 01/01471, heeft het Gerechtshof te Arnhem ongegrond verklaard het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1997 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake de verhoging. De Hoge Raad heeft bij arrest van 5 december 2003, nr. 38951, het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde beroep in cassatie ongegrond verklaard.
2. Het verzoek tot herziening
Het verzoek tot herziening heeft volgens zijn bewoordingen betrekking op de hiervóór vermelde uitspraak van het Hof en is, op 25 maart 2004, ook bij het Hof ingediend. Het Hof heeft het herzieningsverzoek ter behandeling doorgezonden naar de Hoge Raad.
3. De bevoegdheid van het Hof en van de Hoge Raad
Een verzoek tot herziening ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet worden gedaan bij het rechtscollege dat de uitspraak heeft gedaan waarvan herziening wordt verzocht. Nu het onderhavige verzoek inhoudt dat herziening wordt gevraagd van de in de aanhef van dit arrest vermelde uitspraak van het Hof, heeft belanghebbende juist gehandeld door dit verzoek in te dienen bij het Hof, zodat in zoverre er voor het Hof geen reden kon bestaan het verzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 6:15, lid 1, Awb, door te zenden naar de Hoge Raad.
Kennelijk heeft het Hof gemeend dat het niet bevoegd was zijn uitspraak te herzien, dat belanghebbende nog slechts de Hoge Raad kon verzoeken om herziening van het arrest van 5 december 2003 en dat het verzoek daarom met overeenkomstige toepassing van artikel 6:15, lid 2, Awb moest worden doorgezonden naar de Hoge Raad.
's Hofs opvatting is onjuist. Na het door de Hoge Raad gewezen arrest is de uitspraak van het Hof onherroepelijk geworden. Artikel 8:88 Awb laat toe herziening te vragen van onherroepelijk geworden uitspraken. De mogelijkheid van herziening is niet zinvol indien daarvan slechts gebruik kan worden gemaakt voor een rechterlijke instantie die geen volledige rechtsmacht heeft op het punt van de vaststelling van de voor de beslissing van belang zijnde feiten. Zou, indien beroep in cassatie is ingesteld, herziening slechts mogelijk zijn van de uitspraak in cassatie, dan zou, gezien het beperkte karakter van de aan de Hoge Raad opgedragen toetsing een herzieningsverzoek slechts zelden kunnen worden ingewilligd. Op zichzelf mogelijk gegronde herzieningsverzoeken zou een verschillend lot kunnen treffen, al naar gelang in het verleden wel of niet beroep in cassatie is ingesteld. Dat resultaat is niet verenigbaar met de strekking van artikel 8:88 Awb.
Aangezien de mogelijkheid van herziening is gegeven voor het - binnen de in artikel 8:88 Awb aangegeven grenzen - kunnen herstellen van beslissingen die berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag, en wat betreft de vaststelling van de feiten de in cassatie ter beoordeling gestaan hebbende uitspraak, indien en voorzover deze in cassatie in stand is gebleven, voor de toepassing van artikel 8:88 Awb als onherroepelijk geworden uitspraak moet worden beschouwd, kan van laatstbedoelde uitspraak op de in de wet genoemde gronden herziening worden verzocht, onverminderd de (beperkte) mogelijkheid herziening te vragen van het in cassatie gewezen arrest.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het Hof ten onrechte niet ertoe is overgegaan het aan hem gerichte verzoek tot herziening in behandeling te nemen. Dit leidt tot de hierna onder 5 te vermelden beslissing.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart zich onbevoegd te beslissen op het verzoek tot herziening, en
verstaat dat het verzoek wordt teruggezonden naar het Gerechtshof te Arnhem ter behandeling en beslissing door dat college.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2004.
Het door de Griffier van de Hoge Raad geheven griffierecht ten bedrage van € 136 wordt geacht te zijn voldaan in verband met de behandeling van het verzoek tot herziening door het Hof.