Hoge Raad, 24-12-2004, AR8188, 39293
Hoge Raad, 24-12-2004, AR8188, 39293
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 december 2004
- Datum publicatie
- 24 december 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AR8188
- Zaaknummer
- 39293
Inhoudsindicatie
Nr. 39.293 24 december 2004 AZ gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 december 2002, nr. 00/00032, betreffende na te melden naheffingsaanslag overdrachtsbelasting...
Uitspraak
Nr. 39293
24 december 2004
AZ
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 december 2002, nr. 00/00032, betreffende na te melden naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van onroerende zaken een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 867, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. W.M.J. Saes, advocaat te Roermond.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
A B.V. (hierna: A) heeft door inschrijving op 28 november 1996 in de daartoe bestemde openbare registers van de notariële akte, verleden op 27 november 1996, een perceel grond verkregen. Ter zake van deze verkrijging was A over de waarde van het perceel overdrachtsbelasting verschuldigd.
Door inschrijving op 23 januari 1997 in de daartoe bestemde openbare registers van de akte van splitsing, verleden op 22 januari 1997, heeft A het recht op het perceel gesplitst in appartementsrechten.
Door inschrijving op 31 januari 1997 in de daartoe bestemde openbare registers van de notariële akte van 24 januari 1997 heeft belanghebbende van A aan aantal van die appartementsrechten verkregen, welke rechten in totaal 246/2657 deel, alsmede 1/3 onverdeeld aandeel in 3/2657 deel, van het perceel behelsden.
3.2. Voor het Hof was in geschil of ter zake van de hiervoor in 3.1 vermelde verkrijging door belanghebbende voor de toepassing van artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) de voorafgaande verkrijging van het gehele perceel of slechts van een (evenredig) deel daarvan in aanmerking dient te worden genomen.
3.3. Ingevolge artikel 13 van de Wet wordt - voorzover thans van belang - in geval van verkrijging binnen zes maanden na een vorige verkrijging van dezelfde goederen door een ander de waarde verminderd met het bedrag waarover ter zake van de vorige verkrijging overdrachtsbelasting verschuldigd was. Met betrekking tot de vraag of de verkrijging door belanghebbende dezelfde goederen betrof als de voorafgaande verkrijging door A, heeft het Hof geoordeeld dat de verkrijging van de appartementsrechten door belanghebbende slechts een deel van de voorafgaande verkrijging betreft, zodat geen sprake is van verkrijging van dezelfde goederen maar van slechts een deel hiervan. Alsdan dient - aldus het Hof - te worden bepaald voor welk deel de eerder belaste verkrijging door A in de verkrijging door belanghebbende is begrepen.
3.4 De klachten, die zich tegen dit oordeel richten, falen. Een appartementsrecht is een aandeel in de goederen die in een splitsing in appartementsrechten zijn betrokken (artikel 5:106, lid 3, BW). Nu belanghebbende slechts een deel van het door A verkregen perceel heeft verkregen, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat de verkrijging door belanghebbende slechts een deel van de voorafgaande verkrijging betreft en dat derhalve dient te worden bepaald voor welk deel de eerder belaste verkrijging door A in de verkrijging door belanghebbende is begrepen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos, als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2004.