Home

Hoge Raad, 24-12-2004, AR8189, 40008

Hoge Raad, 24-12-2004, AR8189, 40008

Inhoudsindicatie

Nr. 40008 24 december 2004 AB gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juni 2003, nr. BK-02/01580, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende de ten aanzien van belanghebbende vastgestelde beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, beschikking nummer 001...

Uitspraak

Nr. 40008

24 december 2004

AB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juni 2003, nr. BK-02/01580, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende de ten aanzien van belanghebbende vastgestelde beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, beschikking nummer 001.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 522.000 (€ 236.873).

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de toenmalige gemeente Wateringen bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op ƒ 473.000 (€ 214.638).

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 29 november 2002 wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Het Hof heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klacht en ambtshalve

Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, en daarbij opgemerkt, kennelijk ter motivering van dat oordeel, dat uit de voorhanden zijnde informatie blijkt dat, zo belanghebbende contact heeft gehad met de griffie, dat niet eerder is geweest dan op 29 maart 2002.

Indien het Hof met 'de voorhanden zijnde informatie' doelt op de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden, is zijn oordeel onbegrijpelijk, omdat daaruit niet blijkt dat het contact met de griffie niet eerder is geweest dan op 29 maart 2002; belanghebbende heeft immers aangevoerd dat hij 'in week 8' contact heeft opgenomen met de griffie van het gerechtshof, die hem zou hebben meegedeeld dat zijn beroep tijdig zou zijn indien het beroepschrift op 29 maart 2002 per fax op de griffie zou binnenkomen.

Indien het Hof met 'de voorhanden zijnde informatie' doelt op andere informatie, is niet duidelijk welke andere informatie het Hof dan op het oog heeft, aangezien het dossier geen andere informatie dienaangaande bevat.

Indien het Hof doelt op ambtshalve bij de griffie ingewonnen informatie omtrent de contacten tussen belanghebbende en de griffie, dan heeft het miskend dat het zodanige informatie niet aan zijn oordeel ten grondslag mag leggen zonder belanghebbende met die informatie te confronteren, en hem de gelegenheid te bieden zich daarover uit te laten. 's Hofs uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed en kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2004.