Hoge Raad, 07-01-2005, AQ0526, 39536
Hoge Raad, 07-01-2005, AQ0526, 39536
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 januari 2005
- Datum publicatie
- 7 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AQ0526
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AQ0526
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3680
- Zaaknummer
- 39536
- Relevante informatie
- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 93, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 14, Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025] art. 2c
Inhoudsindicatie
Artikel 2c, lid 2, Wet op de accijns. Uitlegging art. 7-9 richtlijn 92/12.
Koop op afstand van door een derde naar Nederland vervoerde wijn, bestemd voor eigen verbruik door een groep particulieren. Voorhanden hebben voor persoonlijk verbruik of voorhanden hebben voor commerciële doeleinden?
Uitspraak
Nr. 39.536
7 januari 2005
EC
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 november 2002, nr. 98/05596, betreffende na te melden bedrag aan accijns van wijn, dat op aangifte is voldaan door X te Z.
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft op aangifte met nummer 001 een bedrag van f 1997 voldaan aan accijns van wijn. Zijn desbetreffende bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij zijn in de aanhef vermelde uitspraak de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en aan belanghebbende een teruggaaf verleend van € 906,20 (f 1997). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 10 juni 2004 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende maakt deel uit van een groep van ongeveer 70 particulieren, zich presenterend onder de naam "A". Eens per jaar laat hij voor zichzelf en voor de andere leden van de groep wijn vanuit Frankrijk naar Nederland overbrengen. Deze wijn is in Frankrijk uitgeslagen tot verbruik en in Frankrijk is daarvoor accijns voldaan. De bestelling van de wijn in Frankrijk geschiedt op naam van de groep. Een Nederlands transportbedrijf haalt in opdracht van belanghebbende de wijn op en levert deze af bij belanghebbende thuis, alwaar hij deze enkele dagen opslaat in zijn garagebox en waarvandaan binnen enkele dagen aflevering plaatsvindt aan de leden van de groep naar rato van de hoeveelheid wijn die zij elk tevoren hebben aangegeven af te nemen. Per deelnemer wordt nooit meer dan 90 liter wijn afgeleverd, waarvan niet meer dan 60 liter mousserende wijn. De kosten van het transport worden door de deelnemers betaald naar rato van hun afname. Alle door de deelnemers gekochte wijn is voor hen voor eigen gebruik. Belanghebbende verricht zijn bemoeienissen niet bedrijfsmatig of met winstoogmerk.
De onderhavige aangifte betreft een zending wijn, die overeenkomstig het vorenstaande bij belanghebbende is afgeleverd. Deze aangifte is door belanghebbende gedaan op eigen naam en heeft betrekking op 13,68 hl rode en witte wijn en 1,44 hl mousserende wijn.
4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
4.1. Het middel bestrijdt 's Hofs kennelijke oordeel dat gelet op de wijze van vervoer van de onderhavige wijn naar Nederland de heffing van accijns op die wijn niet wordt bestreken door artikel 8 van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (hierna: de Richtlijn). Het middel verdedigt de uitlegging van de term "door hen zelf vervoerde" in laatstgenoemd artikel als "door hen zelf dan wel in hun opdracht en voor hun rekening vervoerde", aangezien het, aldus het middel, niet zo kan zijn dat de gemeenschapswetgever heffing in de lidstaat van bestemming heeft beoogd in gevallen waarin een particulier zelf accijnsgoederen in een andere lidstaat koopt en deze in zijn opdracht en voor zijn rekening door een derde naar de lidstaat van bestemming laat overbrengen.
4.2. Deze uitlegging lijkt niet te stroken met hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft geoordeeld in zijn arrest van 2 april 1998, The Man in Black, C-296/95, Jurispr. 1998, blz. I-01605, in het bijzonder de punten 33 en 37. Nu betrof dit arrest het geval waarin een tussenpersoon, handelend op commerciële basis, optrad bij de aankoop van de accijnsproducten en tevens zorgde voor het vervoer - indirect voor rekening van de verkoper - naar de lidstaat van bestemming.
De vraag doet zich voor of - mede gelet op het beginsel van de interne markt, zoals (in het bijzonder) neergelegd in de artikelen 14 en 93 EG - het oordeel van het Hof van Justitie eveneens geldt voor een geval als het onderhavige, waarin zich het volgende voordoet: a. een particulier koopt persoonlijk en voor eigen gebruik accijnsgoederen en laat die door een vervoersonderneming overbrengen naar een andere lidstaat; en b. particulieren laten accijnsproducten kopen door een andere particulier die tevens - voor rekening van de kopers - het vervoer regelt naar een andere lidstaat.
In geval a. is geen sprake van een tussenpersoon of vertegenwoordiger die de producten op naam van een ander koopt en vindt voorts het vervoer niet direct of indirect (vgl. voor dit laatste punt 49 van het arrest) plaats voor rekening van de verkoper, in de zin van artikel 10 van de Richtlijn.
In geval b. handelt de tussenpersoon of vertegenwoordiger niet als marktdeelnemer (vgl. punt 52 van vermeld arrest) en vindt evenmin het vervoer direct of indirect plaats voor rekening van de verkoper, in de zin van artikel 10 van de Richtlijn.
5. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
5.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de onderhavige wijn ten tijde van de opslag in zijn garagebox niet voorhanden had voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik in de zin van artikel 2c, lid 2, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet). Bij de uitlegging van de term 'voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik' heeft het Hof zich laten leiden door de bewoordingen van artikel 9 van de Richtlijn, aan welk artikel uitvoering is uitgegeven met het bepaalde in artikel 2c, lid 2, van de Wet. Artikel 9 van de Richtlijn maakt gewag van het in een lidstaat voorhanden houden voor commerciële doeleinden van producten die in een andere lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen. Aan de omstandigheid dat tussen partijen niet in geschil was dat belanghebbende de in het geding zijnde wijn niet voor commerciële doeleinden voorhanden had, heeft het Hof de conclusie verbonden dat belanghebbende de wijn niet voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik voorhanden had in de zin van artikel 2c, lid 2, van de Wet.
5.2. Het middel klaagt dat het Hof zich heeft laten leiden door een onjuiste opvatting van het in de artikelen 7 en 9 van de Richtlijn gebezigde begrip "voor commerciële doeleinden voorhanden hebben". Volgens het middel valt slechts het voor persoonlijke behoeften door particulieren voorhanden hebben van goederen die zij zelf hebben vervoerd, niet onder dat begrip.
5.3. Het middel stelt aldus een vraag van uitlegging van de Richtlijn aan de orde. De onderhavige situatie, die zich hierdoor kenmerkt dat de in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsproducten voor rekening van de gezamenlijke kopers door een derde worden vervoerd naar een andere lidstaat en daar worden gedistribueerd onder de kopers die ieder voor zich de producten voor eigen verbruik bestemmen, laat zich noch brengen onder artikel 8 noch onder de artikelen 7 en 9 van de Richtlijn, tenzij aan artikel 8 een ruimere werking wordt toegekend dan het Hof van Justitie wellicht heeft gedaan in voormeld arrest The Man in Black, dan wel het begrip "voorhanden hebben voor commerciële doeleinden" zo wordt uitgelegd dat daaronder ook valt de situatie dat degene bij wie de accijnsproducten worden afgeleverd opdat deze daarvandaan worden gedistribueerd onder de kopers, zijn bemoeienissen verricht zonder daarbij bedrijfsmatig of met winstoogmerk te handelen. Het laatste zou neerkomen op een uitlegging die afwijkt van die welke in het normale spraakgebruik toekomt aan het begrip "commerciële doeleinden". Het doel van de Richtlijn biedt daarvoor niet onmiskenbaar een aanknopingspunt.
Indien noch artikel 8 noch de artikelen 7 en 9 van de Richtlijn van toepassing zijn op de verkrijging respectievelijk het voorhanden hebben (gehad) door belanghebbende van de onderhavige wijn, moet naar het voorkomt de conclusie zijn dat, nu in het onderhavige geval de wijn reeds (in Frankrijk) onderworpen is geweest aan heffing van accijns in overeenstemming met artikel 6 van de Richtlijn, een grondslag ontbreekt voor het nogmaals onderwerpen van dezelfde producten aan heffing van accijns.
5.4. Nu de in 4.2 en 5.3 bedoelde vragen nog geen volledige beantwoording hebben ontvangen in de rechtspraak van het Hof van Justitie en ook niet evident is in welke zin de antwoorden zouden moeten luiden, zal de Hoge Raad de hierna te vermelden vragen voorleggen aan het Hof van Justitie ter verkrijging van een prejudiciële beslissing op grond van artikel 234 EG.
6. Beslissing
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vragen:
1. Moet artikel 8 van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad aldus worden uitgelegd dat de accijns niet anders dan in de lidstaat van verkrijging wordt geheven, indien een particulier in een bepaalde lidstaat persoonlijk en voor eigen gebruik accijnsproducten koopt en door een vervoersonderneming laat overbrengen naar een andere lidstaat?
2. Moet artikel 8 van Richtlijn 92/12/EEG aldus worden uitgelegd dat de accijns niet anders dan in de lidstaat van verkrijging wordt geheven, indien, zoals in het onderhavige geval, particulieren accijnsproducten in een bepaalde lidstaat laten kopen door een andere, niet bedrijfsmatig of met winstoogmerk optredende particulier die de producten voor rekening van de kopers door een vervoersonderneming laat overbrengen naar een andere lidstaat?
3. Zo het antwoord op (een van) deze vragen ontkennend luidt, moeten de artikelen 7 en 9 van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad aldus worden uitgelegd dat indien een particulier accijnsproducten die in een lidstaat zijn uitgeslagen tot verbruik, door een derde die in zijn opdracht handelt, laat vervoeren naar een andere lidstaat alwaar zij zijn bestemd voor zijn eigen behoefte en voor de persoonlijke behoefte van anderen voor wie die particulier mede optreedt, hij deze accijnsproducten, zowel de voor eigen verbruik bestemde als de voor eigen verbruik door die andere particulieren bestemde, in die andere lidstaat voorhanden houdt voor commerciële doeleinden in de zin van de artikelen 7 en 9 van de Richtlijn, ook indien hij niet bedrijfsmatig of met winstoogmerk handelt?
4. Indien het antwoord op de derde vraag ontkennend luidt, volgt dan uit een andere bepaling van de Richtlijn dat de in vraag 3 bedoelde particulier accijns verschuldigd is in de andere lidstaat?
De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan over deze vragen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2005.