Home

Hoge Raad, 21-01-2005, AS3543, 39304

Hoge Raad, 21-01-2005, AS3543, 39304

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 januari 2005
Datum publicatie
21 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS3543
Formele relaties
Zaaknummer
39304
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:19

Inhoudsindicatie

Hof neemt ten onrechte aan dat belastbaarheid balansschuld niet in geschil is; Hof heeft terecht rekening gehouden met een carry-back beschikking van de Inspecteur.

Uitspraak

Nr. 39.304

21 januari 2005

whk

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 januari 2003, nr. 753/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 90.020.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Bij ambtshalve gegeven beschikking is nadien de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 78.093.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 15.317. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klacht

In cassatie zijn partijen blijkens het gestelde in het beroepschrift in cassatie en het verweerschrift in cassatie het erover eens dat 's Hofs in cassatie bestreden oordeel berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan, als onvoldoende gemotiveerd, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

's Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur bij na de uitspraak op het bezwaar gegeven beschikking de aanslag nader heeft verminderd op de voet van artikel 52, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in verband met een door belanghebbende over 1999 geleden verlies, en dat tussen partijen geen geschil bestond over de toepassing van artikel 51 van die wet. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, diende het Hof met dit verlies dan ook bij het geven van zijn beslissing rekening te houden. Het incidentele middel, dat kennelijk uitgaat van een andere opvatting, faalt derhalve.

5. Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Wat betreft het incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep van belanghebbende gegrond en het incidentele beroep van de Staatssecretaris ongegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2005.