Home

Hoge Raad, 01-04-2005, AT3021, 38841

Hoge Raad, 01-04-2005, AT3021, 38841

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 april 2005
Datum publicatie
1 april 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT3021
Zaaknummer
38841

Inhoudsindicatie

Gratis van uitgevers ontvangen vakliteratuur belastbaar als loon in natura? Aftrekbaar als beroepskosten?

Uitspraak

Nr. 38.841

1 april 2005

BK

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 augustus 2002, nr. BK-01/01977, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.230, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht een maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is werkzaam in dienstbetrekking als docent belastingrecht; daarnaast is hij zelfstandig gevestigd belastingadviseur. In zijn hoedanigheid van docent ontvangt belanghebbende van uitgevers regelmatig ongevraagd en kosteloos boeken en periodieken. Deze boeken en periodieken worden door belanghebbende onder meer gebruikt bij zijn werkzaamheden als docent belastingrecht.

3.2. Voor het Hof was, voorzover in cassatie van belang, in geschil of de Inspecteur ter zake van de kosteloze verstrekking van boeken en periodieken terecht loon uit dienstbetrekking in aanmerking heeft genomen en, zo nee, of de waarde van die boeken en periodieken ook in dat geval moet worden gerekend tot de op belanghebbendes inkomsten uit zijn dienstbetrekking drukkende kosten. Voorts was in geschil of de waarde van die boeken en periodieken - ten dele - tot de kosten van belanghebbendes onderneming kunnen worden gerekend.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de boeken en periodieken dienen te worden aangemerkt als inkomsten in natura welke behoren tot de inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het Hof heeft daarvoor redengevend geoordeeld dat, naar belanghebbende heeft aangevoerd, het aan hem kosteloos verstrekken van de boeken en periodieken een gevolg is van zijn docentschap.

3.4. Bij de beoordeling van de tegen dit oordeel gerichte klachten moet worden vooropgesteld dat voor het aannemen van loon uit dienstbetrekking in ieder geval is vereist dat sprake is van een vergoeding voor enige werkzaamheid van de werknemer als zodanig (vgl. HR 10 augustus 2001, nr. 36061, BNB 2001/354). Dat sprake is van een vergoeding voor enige werkzaamheid van belanghebbende als docent, kan evenwel niet worden afgeleid uit de enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat het aan belanghebbende kosteloos verstrekken van de boeken en periodieken een gevolg is van diens docentschap. Die omstandigheid is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat te dier zake loon uit dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 is genoten. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat andere omstandigheden door het Hof zijn vastgesteld of door een der partijen zijn aangevoerd, waaraan wel dat oordeel kan worden verbonden. De klachten slagen derhalve.

3.5. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan door de Inspecteur niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van de hem kosteloos verstrekte boeken en periodieken ten dele zijn toe te rekenen aan zijn onderneming. Dit oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. De tegen dit oordeel gerichte klacht faalt derhalve.

3.6. Op grond van het hiervoor in 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

Omtrent de vraag of, indien ter zake van het kosteloos verstrekken van de boeken en periodieken geen loon uit dienstbetrekking in aanmerking kan worden genomen, niettemin de waarde van die boeken en periodieken moet worden gerekend tot de op belanghebbendes inkomsten uit zijn dienstbetrekking drukkende kosten - aan welke vraag het Hof niet is toegekomen -, overweegt de Hoge Raad het volgende.

3.7. Aftrekbare kosten zijn - voorzover thans van belang - de op de inkomsten drukkende kosten voorzover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten (artikel 35, lid 1, van de Wet). Tot de aftrekbare kosten behoren de op de inkomsten drukkende lasten en afschrijvingen op zaken (artikel 35, lid 2, letter b, van de Wet). Aangezien de hier bedoelde boeken en periodieken kosteloos door uitgevers aan belanghebbende zijn verstrekt, is van op de inkomsten drukkende kosten dan wel op de inkomsten drukkende afschrijvingen op zaken geen sprake. Anders dan belanghebbende betoogt, leidt het arrest van de Hoge Raad van 24 november 1982, nr. 20419, BNB 1983/75, niet tot een ander oordeel. In dat arrest is - voorzover thans van belang - beslist dat ter zake van boeken die de betrokken belanghebbende van haar vader ten geschenke had gekregen en die zij nadien ging gebruiken bij de uitoefening van haar dienstbetrekking, mocht worden afgeschreven over het bedrag dat zij ten tijde van de ingebruikneming voor de inkomstenverwerving voor die boeken zou hebben moeten opofferen. In het onderhavige geval zijn evenwel kennelijk uit zakelijke overwegingen door derden aan belanghebbende boeken en periodieken verstrekt ter zake van de uitoefening van zijn dienstbetrekking. Belanghebbende kan derhalve niet geacht worden de boeken en periodieken te hebben overgebracht vanuit de privé-sfeer naar de sfeer van zijn dienstbetrekking.

Dit leidt tot de slotsom dat in de onderhavige zaak het bedrag van de aftrekbare kosten ter zake van belanghebbendes inkomsten uit dienstbetrekking dient te worden gesteld op het arbeidskostenforfait ten bedrage van ƒ 3018, zodat het belastbare inkomen na de toevoeging aan de oudedagsreserve moet worden vastgesteld op ƒ 87.525.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 87.525,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 60 (€ 27,23), derhalve in totaal € 109,23, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 110 voor reis- en verletkosten, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2005.