Home

Hoge Raad, 15-04-2005, AT3982, 40041

Hoge Raad, 15-04-2005, AT3982, 40041

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 april 2005
Datum publicatie
15 april 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT3982
Zaaknummer
40041
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Parkeerbelastingen Schiedam; straat niet aangewezen in Aanwijzingsbesluit.

Uitspraak

Nr. 40.041

15 april 2005

BK

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juli 2003, nr. BK-02/03143, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 23 oktober 2001 te Schiedam een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Schiedam opgelegd ten bedrage van ƒ 80, bestaande uit ƒ 20 aan enkelvoudige belasting en ƒ 60 aan kosten ter zake van het opleggen van die aanslag. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de coördinator Overige Heffingen van de gemeente Schiedam (hierna: de heffingsambtenaar) gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van de griffier van de Hoge Raad van 5 januari 2005 is aan de Gemeentesecretaris van de gemeente Schiedam verzocht om afschriften van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 7 en artikel 11 van de Verordening parkeerbelastingen 1998, geldend op 23 oktober 2001. Bij brief van 20 januari 2005 is dit verzoek beantwoord, met toezending van het Uitvoeringsbesluit Verordening parkeerbelastingen 1998 van 21 maart 2000 met bijlage.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Bij de onderhavige naheffingsaanslag, opgelegd ter zake van het parkeren door belanghebbende op 23 oktober 2001 om 11:12 uur in de Marconistraat te Schiedam, is de belasting nageheven, bedoeld in artikel 2, aanhef en letter a, van de Verordening parkeerbelastingen 1998 van de gemeente Schiedam, zoals deze op dat tijdstip gold (hierna: de Verordening).

3.2. De Verordening luidt, voorzover thans van belang:

"Artikel 2

Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een motorvoertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

(...)

Artikel 6

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

(...)

Artikel 7

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

(...)."

In de aanwijzing als bedoeld in artikel 7 van de Verordening is voorzien door het Uitvoeringsbesluit Verordening parkeerbelastingen 1998 van 21 maart 2000.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld (onderdeel 7.2 van de bestreden uitspraak) dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het heeft daartoe redengevend geacht in de eerste plaats dat niet aannemelijk is dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag een geldige parkeervergunning achter de voorruit van de auto aanwezig was, en in de tweede plaats dat op dat tijdstip ook geen geldig parkeerkaartje in de auto aanwezig was.

3.4. 's Hofs oordeel kan geen stand houden. In het Uitvoeringsbesluit Verordening parkeerbelastingen 1998 is noch de Marconistraat noch een gebied waarin die straat is gelegen, aangewezen als plaats waar tegen betaling van de belasting als bedoeld in artikel 2, letter a, van de Verordening mag worden geparkeerd. Daaruit volgt dat ter zake van het onderwerpelijke parkeren geen belasting als daar bedoeld verschuldigd was. Aan het voorgaande doet niet af 's Hofs vermelding als vaststaand feit in onderdeel 4.2 van de bestreden uitspraak dat het te dezen gaat om een parkeerplaats alwaar - op 23 oktober 2001 - ter zake van het parkeren aldaar parkeerbelasting wordt geheven met behulp van parkeerapparatuur; zo genoemd 'feit' al juist zou zijn - waarbij opmerking verdient dat 's Hofs vaststelling geen enkele grondslag vindt in enig gedingstuk of in enige in cassatie kenbare partijstelling -, dan wordt daardoor immers bij gebreke van een wettelijke grondslag geen belastingplicht in het leven geroepen.

De door het Hof kennelijk mede in aanmerking genomen omstandigheid dat geen parkeervergunning achter de voorruit aanwezig was, kan zijn oordeel evenmin dragen. De Verordening bevat geen bepaling welke op die grond belastingheffing mogelijk maakt.

3.5. De hierop gerichte in het beroepschrift in cassatie besloten liggende klacht slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag, en

gelast dat de Gemeente Schiedam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 29, derhalve in totaal € 116.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.