Hoge Raad, 22-04-2005, AT4491, 40562
Hoge Raad, 22-04-2005, AT4491, 40562
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 april 2005
- Datum publicatie
- 22 april 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT4491
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2003:AP2403
- Zaaknummer
- 40562
Inhoudsindicatie
Waardevermindering recht op levering aandelen valt onder deelnemingsvrijstelling.
Uitspraak
Nr. 40.562
22 april 2005
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 november 2003, nr. 02/05991, betreffende na te melden beschikking vaststelling verlies als bedoeld in artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld op ƒ 8.900.941. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende houdt alle aandelen in A N.V. (hierna: A) en vormt met haar een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
3.1.2. Op 1 december 1997 hebben A en B AG (hierna: B) een overeenkomst gesloten strekkende tot overdracht door A van haar distributieactiviteiten aan haar dochtermaatschappij C Aktiengesellschaft (hierna: C) voor een in de overeenkomst vermeld bedrag en overdracht van alle aandelen in C aan B tegen uitreiking door B aan A van een aantal nieuw uit te geven aandelen in B. Indien die aandelen niet binnen drie maanden na de vervulling van de in de overeenkomst gestelde voorwaarden zouden zijn uitgegeven, zou B aan A een in de overeenkomst vermeld bedrag voldoen.
3.1.3. Op 7 januari 1998 heeft A van B de nieuwe aandelen in B verkregen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen A en B gericht is geweest op de verkrijging door B van aandelen in C tegen uitreiking van aandelen in B aan A, nadat A haar distributieactiviteiten aan C zou hebben overgedragen. Middel 1, dat dit oordeel bestrijdt met een motiveringsklacht, faalt aangezien het oordeel als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
3.3. Uitgaande van het in 3.2 bedoelde oordeel heeft het Hof vervolgens geoordeeld dat een - eventuele - waardedaling van het recht van A op de aandelen in B in de periode 1 december 1997 tot en met 31 december 1997 onder de deelnemingsvrijstelling zou vallen. Dat oordeel is juist. Anders dan het middel betoogt is niet van belang dat het betrof rechten op nieuw uit te geven aandelen. Ook middel II faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2005.