Home

Hoge Raad, 29-04-2005, AT4897, 40426

Hoge Raad, 29-04-2005, AT4897, 40426

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 april 2005
Datum publicatie
29 april 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT4897
Zaaknummer
40426

Inhoudsindicatie

Landbouwvrijstelling. Bestemmingswijzigingswinst als gevolg van overbrenging perceelsgedeelte naar privé-vermogen t.b.v. bouw bedrijfswoning.

Uitspraak

Nr. 40.426

29 april 2005

RW

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 maart 2004, nr. 03/00466, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.014, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 90.675.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 54.964. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

In 1982 heeft belanghebbende een perceel grond gekocht. Daarop exploiteert hij sedert 1982 een boomkwekerij. Het perceel werd aangemerkt als ondernemingsvermogen. In 1998 is aan belanghebbende een bouwvergunning verleend om op een deel van het perceel (hierna: het perceelsgedeelte) een bedrijfswoning te bouwen. Het perceelsgedeelte is in 1998 overgebracht naar het privé-vermogen van belanghebbende. De op het perceelsgedeelte gebouwde woning is op 1 april 1999 door belanghebbende betrokken. Ter zake van de overbrenging van het perceelsgedeelte naar het privé-vermogen van belanghebbende heeft belanghebbende in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar, 1998, geen winst verantwoord.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van belanghebbende noodzakelijk was om in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf te gaan wonen en dat de overbrenging van het perceelsgedeelte naar het privé-vermogen daarom niet leidt tot realisering van winst wegens een bestemmingswijziging van het perceelsgedeelte. Tegen dit oordeel keert zich het middel.

3.3. Indien onder de werking van artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 op de bij een landbouwbedrijf behorende grond een woning wordt gebouwd, wordt het perceel door de bouw onttrokken aan het gebruik ten behoeve van de landbouw in eigenlijke zin. Dit houdt voor de toepassing van genoemde wetsbepaling in dat dit perceel voortaan niet meer in het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf zal worden aangewend. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat het perceel de ondergrond vormt van een aan het bedrijf dienstbare woning of dat de bedrijfsvoering vereist dat de ondernemer woont in de onmiddellijke nabijheid van zijn landbouwbedrijf (vgl. HR 7 mei 2004, nr. 39751, BNB 2004/337). Het middel slaagt derhalve.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005.