Hoge Raad, 13-05-2005, AT5481, 40695
Hoge Raad, 13-05-2005, AT5481, 40695
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 mei 2005
- Datum publicatie
- 13 mei 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT5481
- Zaaknummer
- 40695
Inhoudsindicatie
Kostenveroordeling. Gemachtigde commissaris van belanghebbende?
Uitspraak
Nr. 40.695
13 mei 2005
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 februari 2004, nr. BK-03/00175, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 2.939.000 (€ 1.333.960).
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd Belastingen van de gemeente Leiden (hierna: het Hoofd) bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op ƒ 1.823.570 (€ 827.500).
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Hoofd vernietigd en de beschikking gewijzigd in dier voege dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op ƒ 1.710.000 (€ 775.964). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In onderdeel 6.5.2 van zijn uitspraak heeft het Hof met betrekking tot de kosten van de bezwaarschriftprocedure overwogen dat de gemachtigde van belanghebbende tevens als commissaris van A B.V., de enig aandeelhouder van belanghebbende, aan belanghebbende is verbonden, en heeft het vervolgens op die enkele grond geoordeeld dat een deel van de door de gemachtigde bij belanghebbende in rekening gebrachte kosten aan zijn normale (advies)werkzaamheden als commissaris dient te worden toegerekend. De eerste klacht richt zich tegen dit oordeel.
3.2. Deze klacht slaagt. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het geding voor het Hof werd gevoerd door G B.V. als gemachtigde van belanghebbende. Voor G B.V. trad op H. Zonder nadere redengeving, die evenwel ontbreekt, is onbegrijpelijk 's Hofs oordeel dat een deel van de door de gemachtigde van belanghebbende, waarmee dus bedoeld moet zijn: G B.V., in rekening gebrachte kosten moet worden toegerekend aan de normale (advies)werkzaamheden van gemachtigde als commissaris van de enig aandeelhouder van belanghebbende. In de eerste plaats is dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk omdat ingevolge artikel 2:250 BW slechts natuurlijke personen commissaris van een B.V. kunnen zijn, zodat G B.V. niet commissaris kan zijn van de moedervennootschap van belanghebbende. Voorts is niet zonder meer duidelijk dat het enkele feit dat een gemachtigde tevens als commissaris is verbonden aan een vennootschap die partij is in een geding, meebrengt dat een deel van de door deze gemachtigde ter zake van de advieswerkzaamheden gedurende de bezwaar- of beroepsfase in rekening gebrachte kosten moet worden toegerekend aan zijn normale (advies)werkzaamheden als commissaris. Een oordeel in die zin behoeft motivering.
3.3. Het Hof heeft met betrekking tot de proceskosten termen aanwezig geacht het Hoofd te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof is evenwel onder verwijzing naar artikel 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht afgeweken van lid 1 van dat artikel en heeft het bedrag van deze proceskosten vastgesteld op € 322, zulks onder verwijzing naar hetgeen het heeft overwogen omtrent de vergoeding van de ter zake van het bezwaar gemaakte kosten.
De hiertegen gerichte klacht slaagt op dezelfde gronden als hiervoor in 3.2 vermeld.
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch alleen voorzover deze betrekking heeft op de kosten van het bezwaar en de kosten van het beroep,
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Leiden aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Leiden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2005.