Hoge Raad, 10-06-2005, AT7209, 38600
Hoge Raad, 10-06-2005, AT7209, 38600
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 juni 2005
- Datum publicatie
- 10 juni 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT7209
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1331
- Zaaknummer
- 38600
Inhoudsindicatie
Vrijstelling schenkingsrecht. Gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Nr. 38.600
10 juni 2005
Za
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2002, nr. P00/03581, betreffende na te melden aanslag in het recht van schenking.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van een schenking door E een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van ƒ 10.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.H. Asbreuk, advocaat te Rotterdam.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat zij met betrekking tot de onderwerpelijke schenking ten onrechte, want met schending van het gelijkheidsbeginsel, in het schenkingsrecht is aangeslagen. Het Hof heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen.
3.2. Het Hof heeft daarvoor redengevend geoordeeld, voorzover van belang:
a. dat de omstandigheid dat het Prins Bernhard Cultuur Fonds (hierna: het PBCF) van ontvangen schenkingen geen aangifte behoeft te doen, berust op het vertrouwen van de Staatssecretaris van Financiën dat het PBCF overeenkomstig zijn doelstelling werkzaam is en zal blijven, welk vertrouwen kennelijk gebaseerd is op de wijze waarop het PBCF zijn middelen aanwendt, en
b. dat deze omstandigheid een rechtens relevant verschil is met de situatie van belanghebbende, die nog geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht ter bevordering van kunst en wetenschap.
Het onder a vermelde oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Evenmin is onbegrijpelijk dat het Hof een beroep op bedoelde omstandigheid in de stellingen van de Inspecteur heeft gelezen.
Het onder b vermelde oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Ook dit oordeel is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Middel 1 faalt derhalve voorzover het zich tegen het onder a vermelde oordeel keert, en middel 3, dat is gericht tegen het onder b vermelde oordeel, faalt eveneens.
3.3. Middel 1 faalt ook voor het overige; de overweging van het Hof dat aan het PBCF bij voorbaat kwijtschelding is verleend op de voet van artikel 67, lid 1, ten derde, van de Successiewet 1956, is niet dragend voor 's Hofs beslissing. Ook middel 2 faalt omdat het zich richt tegen een overweging die niet dragend is.
3.4. Middel 4 bouwt voort op de andere middelen en moet het lot ervan delen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2005.