Home

Hoge Raad, 17-06-2005, AT7625, 38288

Hoge Raad, 17-06-2005, AT7625, 38288

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 juni 2005
Datum publicatie
17 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT7625
Formele relaties
Zaaknummer
38288

Inhoudsindicatie

Waarde aandelen in BV met landbouwbedrijf. Correctie wegens onderrentabiliteit.

Uitspraak

Nr. 38.288

17 juni 2005

AZ

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 mei 2002, nr. 806/00, betreffende na te melden aanslag in de vermogensbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vermogensbelasting opgelegd naar een vermogen van

ƒ 4.497.147, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een vermogen van ƒ 3.747.147. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende houdt alle aandelen in A Beheer B.V. Deze vennootschap houdt alle aandelen in Holding B B.V., terwijl die vennootschap op haar beurt alle aandelen houdt in B.V. C (hierna: de BV).

3.2. Voor het Hof was in geschil welke waarde aan de aandelen A Beheer B.V. per 1 januari 1998 voor de vermogensbelasting dient te worden toegekend.

3.3. Het Hof heeft met het oog op de waardering van de aandelen A Beheer B.V. geoordeeld dat het aandelenpakket van de BV minimaal op de intrinsieke waarde van de tot haar vermogen behorende onroerende zaken - onder meer landbouwgronden en gebouwen - gewaardeerd dient te worden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat aan de in de BV aanwezige kwekersrechten geen waarde kan worden toegekend.

4. Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel

4.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte, althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, geen belang heeft toegekend aan de structurele onderrentabiliteit van de onderneming.

4.2. Het Hof heeft vooropgesteld dat bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van het aandelenpakket van de BV dient te worden vastgesteld wat de beste gegadigde over heeft voor dit aandelenpakket, waarbij in aanmerking wordt genomen dat dan in feite door hem wordt beoogd de onderneming die door de BV wordt gedreven te verwerven.

Bij dit - juiste - uitgangspunt heeft te gelden dat de waarde in het economische verkeer van de onderhavige aandelen moet worden gesteld op de intrinsieke waarde, zonodig gecorrigeerd wegens over- of onderrentabiliteit van de onderneming van die vennootschap (vgl. HR 7 juni 2000, nr. 35513, BNB 2000/251). Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat het onderhavige aandelenpakket minimaal op de intrinsieke waarde van de tot het vermogen van de BV behorende onroerende zaken gewaardeerd dient te worden, en heeft derhalve een correctie wegens, naar in cassatie niet is betwist, in feite aanwezige onderrentabiliteit van de activiteiten op het gebied van het kweken en veredelen van graanrassen niet nodig geacht. Het Hof heeft dienaangaande overwogen dat de beste gegadigde (in de landbouwsector) in ieder geval de actuele en werkelijke waarde voor die onroerende zaken over zal hebben, indien hij de onderneming abstraheert van de bezigheden ten aanzien van het kweken van rassen en de veredelingsactiviteiten.

Aldus heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, doordat het de mogelijkheid van liquidatie dan wel reorganisatie van (een deel van) de ondernemingsactiviteiten mede in zijn oordeel heeft betrokken zonder te hebben vastgesteld dat liquidatie of reorganisatie redelijkerwijs te verwachten was dan wel dat liquidatie of reorganisatie om redenen van financiële aard aangewezen zou zijn en niet uit maatschappelijke overwegingen onverantwoord. 's Hofs uitspraak is op dit punt mitsdien onvoldoende met redenen omkleed.

Het middel slaagt derhalve.

5. Beoordeling van de door de Staatssecretaris voorgestelde middelen

5.1. Het eerste middel verwijt het Hof de waarde van de aandelen A Beheer B.V. met slechts ƒ 4.000.000 te hebben verhoogd ter zake van de intrinsieke waarde van de onroerende zaken in het bezit van de BV, zulks hoewel het eerder in zijn uitspraak de intrinsieke waarde van deze onroerende zaken heeft vastgesteld op ƒ 4.870.000.

Het middel is gegrond. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de verhoging met een bedrag van ƒ 4.000.000 in plaats van ƒ 4.870.000 berust op een misslag. 's Hofs uitspraak kan ook op dit punt niet in stand blijven.

5.2. Het tweede middel strekt ten betoge dat het Hof, uitgaande van de mogelijkheid van liquidatie of reorganisatie van (een deel van) de ondernemingsactiviteiten, niet voorbij had mogen gaan aan de stelling van de Inspecteur dat voor de waarde van de kwekersrechten naar de liquidatiewaarde gekeken kan worden. Dit betoog is juist, zodat ook dit middel gegrond is.

6. Slotsom

's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een geheel nieuwe behandeling van de zaak.

7. Proceskosten

Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het beroep van belanghebbende als het beroep van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, L. Monné, P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2005.