Hoge Raad, 08-07-2005, AT8940, 39773
Hoge Raad, 08-07-2005, AT8940, 39773
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 juli 2005
- Datum publicatie
- 8 juli 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT8940
- Zaaknummer
- 39773
Inhoudsindicatie
Beroepschrift vóór het einde van de termijn ter post bezorgd?
Uitspraak
Nr. 39.773
8 juli 2005
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X-1 te Z, (België), X-2 te Q, X-3 te R, X-4 te S en X-5 te T, allen erfgenamen van A, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 mei 2003, nr. 01/00417, op het verzet van belanghebbenden tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende na te melden aanslagen in het recht van successie.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbenden zijn aanslagen in het recht van successie opgelegd ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van A, overleden op 1 juli 1997, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn verminderd met onderscheidenlijk ƒ 116.712 ten aanzien van belanghebbende X-1, en met ƒ 75.101 ten aanzien van elk der overige belanghebbenden.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 23 juli 2001 wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbenden hebben daartegen verzet gedaan. Bij zijn in cassatie bestreden uitspraak heeft het Hof het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben de zaak doen toelichten door mr. F.H. Tak, advocaat te Rotterdam.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten en ambtshalve
3.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of het tegen de uitspraak van de Inspecteur gerichte beroepschrift ter post is bezorgd voor het einde van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, zulks met het oog op de toepassing van het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, van die wet.
3.2. Het Hof heeft - kort samengevat - geoordeeld dat het verzet ongegrond is omdat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt hun stelling dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
3.3. De stukken van het geding wijzen uit dat de Inspecteur noch bij de vereenvoudigde behandeling van de zaak noch bij de behandeling van het verzet in het geding is betrokken. Door niettemin in dit stadium van het geding een bewijsoordeel te vellen, heeft het Hof miskend dat daarvoor geen plaats zou zijn indien het zou gaan om een stelling die geen bewijs behoeft, bijvoorbeeld wanneer de Inspecteur zou erkennen, althans niet zou betwisten dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd (vgl. HR 29 mei 1996, nr. 31087, BNB 1996/283, en HR 7 november 2003, nr. 38365, BNB 2004/32).
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het beroep is niet kennelijk niet-ontvankelijk. Het verzet dient gegrond te worden verklaard. De klachten behoeven verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het Hof zal worden beoordeeld of aan belanghebbenden voor de kosten van de verzetprocedure een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verklaart het verzet gegrond,
verstaat dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan vervalt en dat het Hof het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat de Staat aan belanghebbenden vergoedt het door dezen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2005.