Hoge Raad, 12-08-2005, AU0875, 40097
Hoge Raad, 12-08-2005, AU0875, 40097
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 augustus 2005
- Datum publicatie
- 12 augustus 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU0875
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9263
- Zaaknummer
- 40097
Inhoudsindicatie
Art. 24 Uitv.reg. LB 2001, begrip werkkleding.
Uitspraak
Nr. 40.097
12 augustus 2005
AZ
gewezen op het beroep in cassatie van X B.A. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 mei 2003, nr. P02/06197, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 15.298, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende aan haar personeelsleden in eigendom verstrekte kleding werkkleding is in de zin van artikel 15a, lid 1, letter b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).
Artikel 24 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) bepaalt dat voor de toepassing van genoemde wetsbepaling kleding slechts als werkkleding wordt aangemerkt indien zij: a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; of b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm².
In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 augustus 2002, nr. CPP2002/1351M, BNB 2002/357, (hierna: het Besluit) wordt aangegeven dat onder meer sprake kan zijn van kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen, indien het gaat om 'uniforme' kleding; daarbij wordt tevens ingegaan op de vraag in welke gevallen uniforme kleding als dergelijke (werk)kleding kan worden aangemerkt.
3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderhavige kleding geschikt is om ook buiten de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen, omdat deze kleding zich uitsluitend door het erop aangebrachte logo en/of het opschrift onderscheidt van kleding die voor een ieder verkrijgbaar is. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbendes beroep op het Besluit haar niet kan baten omdat het op een kledingstuk aangebrachte logo, dan wel het opschrift, de enige associatie is die de kleding met het bankbedrijf oproept en dat dit onvoldoende is om het als 'uniforme kleding' aan te merken.
3.2.2. Voorzover de middelen zich tegen deze oordelen richten, kunnen zij niet tot cassatie leiden, aangezien deze oordelen geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, mede in aanmerking genomen dat in het Besluit niet is aangegeven dat reeds het enkele feit dat de kleding is voorzien van een of meer karakteristieke elementen of beeldmerken meebrengt dat de kleding als werkkleding wordt aangemerkt, en voor het overige, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht kunnen worden bestreden.
3.3.1. Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, vastgesteld dat het logo en/of het opschrift per kledingstuk minder dan 70 cm² oppervlakte en per kledingset ten minste 70 cm² in beslag neemt of nemen. Het Hof heeft geoordeeld dat ingeval een werkgever meerdere kledingstukken aan een werknemer verstrekt, artikel 24, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling inhoudt dat uitsluitend aan de 70 cm²-eis wordt voldaan indien de gedurende het dragen van de kleding zichtbare beeldmerken tezamen genomen een oppervlakte van ten minste 70 cm² beslaan, en dat het - als gevolg van het over elkaar dragen van sommige tot de kledingset behorende kledingstukken - onmogelijk is dat op enig moment gedurende het dragen van de kleding de zichtbare logo's en/of opschriften tezamen genomen een oppervlakte van ten minste 70 cm² beslaan, zodat de kleding niet voldoet aan de 70 cm²-eis.
3.3.2. De vraag of voldaan is aan de in artikel 24, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling gestelde voorwaarde dat de aan de inhoudingsplichtige gebonden duidelijk zichtbare beeldmerken waarvan de kleding is voorzien, tezamen een oppervlakte van ten minste 70 cm² beslaan, moet worden beantwoord per kledingstuk, zoals ook door de Inspecteur en Staatssecretaris is verdedigd. Hoewel op andere gronden, is het Hof derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat de kleding niet aan genoemde voorwaarde voldoet. De middelen, die zich voor het overige tegen dit oordeel richten, kunnen derhalve ook in zoverre niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.A. Streefkerk in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2005.