Home

Hoge Raad, 28-10-2005, AU0908, 41369

Hoge Raad, 28-10-2005, AU0908, 41369

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 oktober 2005
Datum publicatie
28 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU0908
Formele relaties
Zaaknummer
41369
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 7

Inhoudsindicatie

Etikettering vordering op koper van een zelfstandig onderdeel van de onderneming.

Uitspraak

Nr. 41.369

28 oktober 2005

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 augustus 2004, nr. 03/0346, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 1775, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 14 juni 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende exploiteerde tot 1998 een taxibedrijf en een garagebedrijf in één onderneming in de vorm van een eenmanszaak. In 1998 heeft belanghebbende het taxibedrijf verkocht aan A. De desbetreffende verkoopovereenkomst, gedagtekend 1 januari 1999, vermeldt onder meer:

'Verplichtingen

(...)

5) de koper neemt de verplichting aan om het bedrag van de overname som, verminderd met de restant termijnen van Mercedes Benz leasing, te betalen aan de verkoper zijnde:

(379.451,60 - 92.347,35 =) f 287.104,25

(...)

Voorzover in cassatie van belang, was voor het Hof in geschil of belanghebbende de vordering op A eind 1999 tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen.

3.2. Het Hof heeft overwogen dat belanghebbende een zelfstandig onderdeel van zijn onderneming heeft verkocht en dat de vordering op de koper in zulk een geval in de regel tot het privé-vermogen dient te worden gerekend en dat belanghebbende er niet in is geslaagd bewijs te leveren dat zich een uitzonderingssituatie heeft voorgedaan. Het middel richt zich tegen deze oordelen.

3.3.1. Indien een ondernemer zijn onderneming of een zelfstandig deel daarvan verkoopt, zal de uit hoofde van deze verkoop ontstane vordering in de regel tot het privé-vermogen moeten worden gerekend. In een geval als het onderhavige waarin een zelfstandig onderdeel van de onderneming wordt verkocht, kan in zoverre reden bestaan voor afwijking van voormelde regel, dat de vordering tot het ondernemingsvermogen mag worden gerekend indien de vordering zozeer met het voortgezette deel van de onderneming is verbonden dat bij de toerekening van de vordering aan het ondernemingsvermogen de grenzen van de redelijkheid niet worden overschreden. Het Hof heeft geoordeeld dat deze situatie zich niet heeft voorgedaan en dat de vordering niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting; het kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is niet onbegrijpelijk of anderszins onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt in zoverre.

3.3.2. Het middel faalt ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005.