Home

Hoge Raad, 16-09-2005, AU2791, 39658

Hoge Raad, 16-09-2005, AU2791, 39658

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 september 2005
Datum publicatie
16 september 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU2791
Formele relaties
Zaaknummer
39658

Inhoudsindicatie

WOZ; woning in aanbouw; mutatiebeschikkingen.

Uitspraak

Nr. 39.658

16 september 2005

RS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 maart 2003, nr. BK-01/01038, betreffende na te melden beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).

1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij een op 31 oktober 1998 gedagtekende beschikking (hierna: beschikking I) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 441.000.

Vervolgens is bij een op 31 mei 1999 gedagtekende beschikking (hierna: beschikking II) de waarde van deze zaak voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 487.000.

Na door belanghebbende tegen de beschikkingen gemaakt bezwaar zijn bij uitspraak de beschikkingen gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Bij ambtshalve gegeven beschikking is beschikking I verminderd tot een bedrag van ƒ 380.000.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, beschikking I in dier voege gewijzigd dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op ƒ 245.000 en beschikking II gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft in augustus 1996 een koop/aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot een te bouwen woning op het perceel plaatselijk bekend a-straat 1 te Z.

3.1.2. De eigendomsoverdracht vond plaats op 20 november 1996. De bouw van de woning had reeds voor die datum een aanvang genomen.

3.1.3. Aan belanghebbende is een WOZ-waardebeschikking gezonden, gedagtekend 31 oktober 1998 (hierna: beschikking I), die - voorzover thans van belang - als volgt luidt:

Ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken deelt het college van burgemeester en wethouders hierbij mede dat de waarde(n) van de hierna te noemen onroerende zaak/zaken als volgt is/zijn vastgesteld:

Objectnr. Adres object Vastgestelde waarde

001 a-straat 1 441.000

De aangegeven waarde(n) zijn vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 1992. De beschikking geldt in beginsel voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.

Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Leiderdorp (...)

3.1.4. De woning is opgeleverd in de loop van het jaar 1998.

3.1.5. Aan belanghebbende is een volgende WOZ-waardebeschikking gezonden, gedagtekend 31 mei 1999 (hierna: beschikking II), die - voorzover thans van belang - als volgt luidt:

Peiljaar: 1992

Ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken deelt het college van burgemeester en wethouders hierbij mede dat de waarde(n) van de hierna te noemen onroerende zaak/zaken als volgt is/zijn vastgesteld:

Tijdvak Adres object Vastgestelde waarde

01-01-1999 31-12-2000 a-straat 1 487.000

Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na dagtekening schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Leiderdorp (...)

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de beschikkingen I en II zijn genomen door het daartoe niet bevoegde college van burgemeester en wethouders, dan wel door het daartoe wel bevoegde hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente. Het Hof heeft het laatste aannemelijk geoordeeld. De daartegen gerichte (eerste) klacht faalt, omdat het bestreden oordeel feitelijk is, en niet onbegrijpelijk gezien de (toereikende) motivering ervan.

3.3. Beschikking I vermeldt niet naar welk tijdstip de staat van de onroerende zaak voor de waardering is beoordeeld, terwijl dat tijdstip evenmin valt af te leiden uit de vermelding van het tijdvak waarvoor de beschikking geldt; als zodanig is immers vermeld "1 januari 1997 tot en met 31 december 2000", wat samenvalt met het volle (eerste) WOZ-tijdvak. Op grond daarvan is geen andere gevolgtrekking mogelijk dan dat beschikking I moet worden aangemerkt als een beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ (vgl. HR 24 januari 2001, nr. 35752, BNB 2001/96, rechtsoverwegingen 3.5 en 3.6). Daaruit volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de in beschikking I vermelde waarde is vastgesteld naar de staat van de onroerende zaak per 1 januari 1995.

3.4. Het Hof heeft (onder 6.2) de waarde van de onroerende zaak naar de staat per 1 januari 1997 gesteld op ƒ 245.000, en in zijn beslissing de waarde voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 op dat bedrag vastgesteld.

3.5. In het onder 3.3 (slot) en 3.4 overwogene ligt besloten dat het Hof beschikking I, die aangemerkt moet worden als een beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet WOZ, heeft geconverteerd in een beschikking ingevolge artikel 25, lid 1, van die wet. Zodanige conversie is in strijd met het systeem van de Wet WOZ (vgl. rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 van het hiervoor onder 3.3 genoemde arrest van de Hoge Raad).

3.6. Derhalve slaagt de derde klacht. 's Hofs beslissing met betrekking tot beschikking I kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen, voor onderzoek naar de waarde van de onroerende zaak naar de toestand daarvan per 1 januari 1995, en naar waardepeildatum 1 januari 1992, en voor eventueel noodzakelijke aanpassing daaraan van beschikking I.

3.7. Het onder 3.6 overwogene brengt mee dat belanghebbende geen belang meer heeft bij zijn tweede klacht.

3.8. Beschikking II vermeldt weliswaar niet het tijdstip waarnaar de staat van de onroerende zaak is beoordeeld, maar door wel te vermelden dat die beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 heeft de heffingsambtenaar genoegzaam duidelijk gemaakt dat de waarde is vastgesteld naar de staat van de onroerende zaak per 1 januari 1999. Beschikking II moet derhalve worden aangemerkt als gegeven op de voet van artikel 25, lid 1, van de Wet WOZ. Voorzover de vierde klacht dat bestrijdt, faalt zij.

3.9. Ingevolge artikel 19 van de Wet WOZ is voor een dergelijke (mutatie-)beschikking slechts plaats indien, kort gezegd, de waardestijging sedert de vorige waardevaststelling de in dat artikel omschreven drempel heeft overschreden. Of aan dat vereiste is voldaan, kan eerst worden beoordeeld wanneer die vorige waardevaststelling onherroepelijk is. Dit laatste is blijkens het onder 3.6 overwogene niet het geval. Derhalve kan ook 's Hofs beslissing omtrent beschikking II niet in stand blijven. Ook beschikking II dient na verwijzing opnieuw beoordeeld te worden. Daaruit volgt dat de vierde klacht voor het overige geen behandeling behoeft.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskosten en de schadevergoeding,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Gemeente Leiderdorp aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2005.