Home

Hoge Raad, 16-09-2005, AU2799, 40516

Hoge Raad, 16-09-2005, AU2799, 40516

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 september 2005
Datum publicatie
16 september 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU2799
Formele relaties
Zaaknummer
40516

Inhoudsindicatie

Verzoek energiepremie te laat ingediend. Termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

Uitspraak

Nr. 40.516

16 september 2005

BK

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 januari 2004, nr. BK-03/00771, betreffende na te melden beschikking betreffende het niet-toekennen van een energiepremie.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Op het verzoek van belanghebbende om een voor bezwaar vatbare uitspraak over de weigering van B te R (hierna: het energiebedrijf) haar een energiepremie toe te kennen, heeft de Inspecteur bij beschikking van 25 september 2002 beslist dat aan belanghebbende de door haar gevraagde energiepremie terecht is geweigerd. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft HR++ glas laten aanbrengen in enkele tientallen woningen te Q (hierna: de voorziening). Het aanbrengen van de voorziening is voltooid in 2002. Op 22 februari 2002 is de laatste termijn van de aanneemsom voor het werk aan de aannemer betaald.

3.1.2. Na 22 februari 2002 heeft de aannemer nog enkele werkzaamheden uitgevoerd om gebreken te herstellen. Deze werkzaamheden waren in de offerte begrepen en zijn daarom niet aan belanghebbende gefactureerd.

3.1.3. Op 20 juni 2002 heeft de aannemer belanghebbende een factuur ten bedrage van € 243,71 uitgereikt voor bepaalde in de uitspraak van het Hof onder 3.4 omschreven werkzaamheden aan enkele woningen.

3.1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 20 juni 2002 een verzoek ingediend voor de toekenning van energiepremie betreffende de plaatsing van het HR++ glas. Dit verzoek is op 21 juni 2002 door het energiebedrijf ontvangen.

3.1.5. Het energiebedrijf heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat deze niet tijdig is ingediend. De Inspecteur heeft die afwijzing in stand gelaten. Het Hof heeft geoordeeld dat die beslissing juist is.

3.2.1. Middel 1 verwijt het Hof daarbij een rechtens onjuiste, althans te stringente, interpretatie te hebben gegeven van het tijdstip waarop de voorziening is aangebracht en volledig is betaald, dan wel zijn oordeel onvoldoende te hebben gemotiveerd.

3.2.2. Ingevolge artikel 8n, lid 2, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekst 2002) wordt in een geval als het onderhavige het verzoek gedaan nadat de voorziening is aangebracht doch ten hoogste dertien weken na aanschaf van de voorziening.

3.2.3. 's Hofs oordeel dat de onderhavige voorziening op 22 februari 2002 aangebracht was, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de hiervoor onder 3.1.2 en 3.1.3 vermelde feiten, nu naar 's Hofs feitelijke en eveneens niet onbegrijpelijke oordeel de onder 3.1.3 bedoelde werkzaamheden geen betrekking hadden op de voorziening waarom het gaat, en belanghebbende haar stelling dat na 22 februari 2002 daarnaast meer dan uitsluitend afwerkwerkzaamheden aan sommige van de woningen zijn uitgevoerd, niet heeft onderbouwd.

3.2.4. Het verzoek diende derhalve te worden gedaan uiterlijk dertien weken na aanschaf van de voorziening. Uitgaande van zijn hiervoor in 3.2.3 weergegeven oordelen en van het feit dat de laatste termijn van het bedrag dat volgens de offerte met het aanbrengen van de voorziening was gemoeid op 22 februari 2002 is betaald, heeft het Hof zonder schending van enige rechtsregel kunnen oordelen dat de voorziening op die datum is aangeschaft. Dat oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst, en is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.

3.3. Middel 2 kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2005.