Home

Hoge Raad, 23-09-2005, AU3136, 502

Hoge Raad, 23-09-2005, AU3136, 502

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 september 2005
Datum publicatie
23 september 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU3136
Formele relaties
  • In cassatie op: ECLI:NL:CRVB:2004:AR2756
Zaaknummer
502

Inhoudsindicatie

gewezen op het beroep in cassatie van Fa. X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 september 2004, nr. 02/1219 CSV, betreffende na te melden besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) inzake de hoofdelijke aansprakelijkstelling van belanghebbende op de voet van artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV)...

Uitspraak

Nr. 502

23 september 2005

wv

gewezen op het beroep in cassatie van Fa. X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 september 2004, nr. 02/1219 CSV, betreffende na te melden besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) inzake de hoofdelijke aansprakelijkstelling van belanghebbende op de voet van artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV).

1. Besluit, bezwaar en geding voor de Rechtbank

Bij besluit van 7 december 1999 heeft het Lisv op de voet van artikel 16a van de CSV belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigd ten aanzien van werknemers die in de jaren 1994 tot en met 1997 aan haar ter beschikking werden gesteld door de coöperatie B U.A.

Het Lisv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 10 januari 2002 het beroep ongegrond verklaard.

2. Geding voor de Centrale Raad

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.

De Centrale Raad heeft de bestreden uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur) heeft als rechtsopvolger van het Lisv een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Raad van bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

4. Beoordeling van de middelen

4.1. Ingevolge artikel 18c, lid 1, van de CSV (tekst tot en met 31 december 2004) kan tegen op die wet gegronde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep slechts beroep in cassatie worden ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 1, vierde tot en met achtste lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen.

4.2. De middelen 1 en 2 strekken ten betoge dat de Centrale Raad ten onrechte is voorbijgegaan aan de stelling dat de loonbetalingen, welke door het Lisv zijn toegerekend aan de coöperatie B U.A., moeten worden toegerekend aan Poolse vennootschappen. In het oordeel van de Centrale Raad dat het Lisv terecht geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan de Poolse vennootschappen, anders dan dat die vennootschappen bestaan, ligt een afwijzing van die stelling besloten. Voormeld oordeel geeft geen blijk van schending of verkeerde toepassing van een van de in artikel 18c, lid 1, van de CSV opgesomde bepalingen.

4.3. Middel 3 behelst de klacht dat de Centrale Raad niet is ingegaan op de stelling van belanghebbende dat de betalingen aan Poolse werknemers voor een deel bestonden uit onkostenvergoedingen. Die klacht valt, als motiveringsklacht, buiten het bestek van artikel 18c, lid 1, van de CSV.

4.4. De middelen kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.