Home

Hoge Raad, 23-09-2005, AU3220, 39706

Hoge Raad, 23-09-2005, AU3220, 39706

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 september 2005
Datum publicatie
4 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU3220
Zaaknummer
39706

Inhoudsindicatie

Artikel 222, lid 2, Gemeentewet. Aan bekostigingsbesluit te stellen eisen.

Uitspraak

Nr. 39.706

23 september 2005

AZ

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 mei 2003, nr. 01/01392, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in een baatbelasting van de gemeente Winterswijk.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is ter zake van het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak a-straat 1 te Z een aanslag in de baatbelasting herinrichting centrum Winterswijk van de gemeente Winterswijk opgelegd ten bedrage van ƒ 16.723,30.

De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de gemeente Winterswijk (hierna: de heffingsambtenaar) gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, en de uitspraak van de heffingsambtenaar, alsmede de aanslag vernietigd.

2. Geding in cassatie

B en W hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele middelen voorgesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Op 29 mei 1997 heeft de raad van de gemeente Winterswijk het Bekostigingsbesluit herinrichting Winterswijk centrum 1997 (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld, waarin het volgende is vermeld:

"De raad van de gemeente Winterswijk;

(...)

besluit:

(...)

2. via de heffing van een baatbelasting maximaal ƒ 3.000.000,-- van de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van de door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen in het centrum van Winterswijk om te slaan over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken;

het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gebaat, is aangegeven op de bij dit zogenaamde bekostigingsbesluit behorende kaart;"

3.1.2. Op 19 oktober 2000 heeft de raad de Verordening Baatbelasting Herinrichting Centrum Winterswijk 2000 (hierna: de Verordening) vastgesteld.

3.2. Het Hof heeft de Verordening onverbindend geoordeeld op de grond dat, kort samengevat, het Bekostigingsbesluit niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen omdat dit besluit niet de lasten vermeldt van de voorzieningen in het gebied waarop de Verordening van toepassing is.

3.3. Bij de beoordeling van de tegen dit oordeel gerichte middelen stelt de Hoge Raad, deels in afwijking van zijn eerdere rechtspraak terzake, het volgende voorop.

3.3.1. Artikel 222, lid 2, van de Gemeentewet dient aldus te worden uitgelegd dat voor elke in te voeren baatbelasting tevoren bij een bekostigingsbesluit moet zijn vastgesteld in welke mate de lasten, verbonden aan de voorzieningen waarop die baatbelasting betrekking heeft - dat wil zeggen de voorzieningen waarbij de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaken zijn gebaat - zullen worden verhaald. Daarbij is van belang dat de wetgever met de invoering van die bepaling heeft bedoeld de rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen te waarborgen. Dit laatste brengt mee dat het bekostigingsbesluit een vermelding moet bevatten van het te verhalen bedrag per (deel)gebied waarop de baatbelastingverordening betrekking zal hebben; dat kan hetzij door te vermelden welk (vast of maximum) percentage van de geraamde lasten verhaald zal worden, hetzij door te vermelden welk (vast of maximum) geldbedrag de gemeente in totaal of per onroerende zaak zal verhalen.

3.3.2. Indien het bekostigingsbesluit een te verhalen vast of maximum bedrag vermeldt (per onroerende zaak of in totaal), behoeft daarnaast in het besluit niet tevens vermeld te worden wat de aan de voorzieningen verbonden lasten voor het (deel)gebied zijn. De vermelding van een bepaald te verhalen bedrag (in totaal of per onroerende zaak) biedt immers uit een oogpunt van rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen voldoende houvast, dat niet zou worden vergroot door tevens de geraamde lasten te vermelden, aangezien - indien de lasten later blijken af te wijken van de raming - het te verhalen bedrag in de baatbelastingverordening wel lager dan in het bekostigingsbesluit kan worden vastgesteld (vgl. HR 8 augustus 2003, nr. 36766, BNB 2003/338, onderdeel 3.6.2), maar nimmer hoger (vgl. HR 3 oktober 2003, nr. 38259, BNB 2003/343, onderdeel 3.3.2).

3.3.3. Indien daarentegen in het bekostigingsbesluit is vermeld welk (vast of maximum) percentage van de geraamde lasten zal worden verhaald, dient het besluit - tenzij daarin aan het te verhalen percentage van de lasten een maximumbedrag (per onroerende zaak of in totaal) is verbonden - tevens het bedrag van de geraamde lasten te vermelden; anders zou het besluit onvoldoende rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen bieden. Overigens geldt ook hier dat, indien de lasten later blijken af te wijken van de raming, in totaal nimmer een hoger bedrag kan worden geheven dan uit het bekostigingsbesluit voortvloeit, maar eventueel wel een lager bedrag.

3.4. In het onderhavige geval blijkt uit het Bekostigingsbesluit in welke mate - namelijk tot maximaal ƒ 3.000.000 - de lasten van de voorzieningen waarbij de in het gebate gebied gelegen onroerende zaken zijn gebaat, door middel van de bij de Verordening ingevoerde baatbelasting herinrichting centrum Winterswijk zullen worden verhaald. Het Bekostigingsbesluit voldoet aldus aan de hiervoor vermelde vereisten (zie 3.3.2). Het Hof heeft derhalve op een onjuiste grond de Verordening onverbindend geoordeeld. De middelen slagen mitsdien.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van de overige grieven van belanghebbende, waaraan het Hof niet is toegekomen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.