Home

Hoge Raad, 07-10-2005, AU3940, 41504

Hoge Raad, 07-10-2005, AU3940, 41504

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 oktober 2005
Datum publicatie
7 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU3940
Formele relaties
Zaaknummer
41504
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:69, Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-08-2024] art. 37

Inhoudsindicatie

Vrijstelling kapitaalsbelasting bij aandelenfusie, samenstel van rechtshandelingen.

Uitspraak

Nr. 41.504

7 oktober 2005

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 2004, nr. P02/07364, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 138.447, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In onderdeel 5.3 van zijn uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat uit de stukken van het geding niet is af te leiden dat overdracht van 75 percent van de aandelen in F S.r.l. door C N.V. aan belanghebbende heeft plaatsgevonden. Het tweede middel dat zich tegen dit oordeel keert, slaagt. De stukken van het geding wijzen uit dat tussen partijen de hiervoor bedoelde overdracht niet in geschil was. Het Hof is in zijn door het middel bestreden oordeel dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen getreden.

3.2. Het derde middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat in de onderhavige situatie de vrijstelling zoals bedoeld in artikel 37, lid 1, letter a, in verbinding met lid 2, letter a, van dat artikel van de Wet op belastingen van rechtsverkeer toepassing mist. Ook dit middel is terecht voorgesteld. Het strookt immers met de strekking van die vrijstelling om deze ook toepassing te laten vinden indien sprake is van een samenstel van rechtshandelingen dat is gericht op de toekenning door een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal van eigen aandelen tegen uitsluitend aandelen in een ander zodanig lichaam, en eerstgenoemd lichaam daarbij ten minste 75 percent van de aandelen in het andere lichaam verwerft dan wel een bezit van 75 percent of meer uitbreidt.

3.3. Gelet op het vorenoverwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een samenstel van rechtshandelingen als hiervoor bedoeld. Voor het overige behoeven de middelen geen behandeling.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2005.