Hoge Raad, 14-10-2005, AU4307, 41226
Hoge Raad, 14-10-2005, AU4307, 41226
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2005
- Datum publicatie
- 14 oktober 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU4307
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ5966
- Zaaknummer
- 41226
Inhoudsindicatie
Grondwaterbelasting. Is grondwater dan wel oppervlaktewater weggepompt?
Uitspraak
Nr. 41.226
14 oktober 2005
FP
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 juli 2004, nr. P03/02999, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 maart 2001 tot en met 31 juli 2001 een naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting opgelegd ten bedrage van € 44.319, alsmede een boete van € 11.079. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 4400.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt dat minder grondwater is onttrokken dan de hoeveelheid van 271.750 m³ die de watermeters aangaven, voor het Hof onder meer aangevoerd dat als gevolg van een defect aan een gresbuis een deel van het gemeten water in de bouwput is teruggelopen, waardoor er bij de meting van het onttrokken grondwater een dubbeltelling is opgetreden.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat een deel van het opgepompte water door de kapotte gresbuis is teruggevloeid in de bouwput, niet eraan afdoet dat ook dit water uiteindelijk weer is onttrokken en dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling voor retourbemaling van artikel 9, lid 2, van de Wet belastingen op milieugrondslag.
3.3. De onder b aangevoerde klacht, die zich tegen dit oordeel keert, slaagt. Voorzover het Hof bedoeld heeft te oordelen dat ook het wegpompen van teruggevloeid water dat in de bouwput is blijven staan en derhalve oppervlaktewater vormt, een onttrekking is voor de grondwaterbelasting, is het onjuist. Voorzover het Hof bij zijn oordeel ervan is uitgegaan dat het als gevolg van een defect aan een gresbuis in de bouwput teruggevloeide water weer in de bodem is gezakt, waarna het door belanghebbende opnieuw als grondwater is opgepompt, is het onvoldoende gemotiveerd.
3.4. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5. Gelet op het hiervóór in 3.3. overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2005.