Home

Hoge Raad, 14-10-2005, AU4308, 41760

Hoge Raad, 14-10-2005, AU4308, 41760

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 oktober 2005
Datum publicatie
14 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU4308
Zaaknummer
41760
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 12a

Inhoudsindicatie

Gebruikelijk loon, artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964.

Uitspraak

Nr. 41.760

14 oktober 2005

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 februari 2005, nr. 03/04243, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

De Inspecteur heeft, gelijktijdig met de vaststelling van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999, bij beschikking een bedrag van ƒ 80.259 aan verliezen uit voorgaande jaren verrekend met het belastbaar inkomen van belanghebbende over dat jaar. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het verrekende verlies vastgesteld op ƒ 61.259. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in 1997 de door hen gedreven hotelonderneming (hierna: het hotel) ingebracht in de daartoe opgerichte vennootschap A B.V. (hierna: de B.V.). Belanghebbende en haar echtgenoot houden ieder vijftig percent van de aandelen in de B.V.

3.1.2. In de periode van december 1998 tot en met april 1999 was het hotel gesloten in verband met het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan de panden waarin het hotelbedrijf werd uitgeoefend. De kosten van deze verbouwing beliepen in totaal ruim ƒ 3.500.000.

3.1.3. Belanghebbende heeft in 1999 arbeid verricht voor de B.V. Ter zake van die arbeid heeft zij geen beloning ontvangen. Op grond van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1999; hierna: de Wet) heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 14.270 in aanmerking genomen als gebruikelijk loon. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het gebruikelijke loon verhoogd tot een bedrag van ƒ 84.000.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur het gebruikelijke loon terecht op een bedrag van ƒ 84.000 heeft bepaald. Het Hof heeft geoordeeld dat zulks niet het geval is en heeft het gebruikelijke loon vervolgens op een bedrag van ƒ 65.000 gesteld.

3.3. De klachten betogen onder meer dat het Hof heeft miskend hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 17 september 2004, nr. 38378, BNB 2005/50, namelijk dat het mogelijk is het gebruikelijke loon te berekenen op basis van de opbrengsten van de B.V., verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten (exclusief het loon van die werknemer), lasten en afschrijvingen.

In onderdeel 5.4 van zijn uitspraak heeft het Hof - in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat de verliezen van de B.V. mede te wijten zijn aan de aanzienlijke verbouwing van het hotelpand, dat in de onderhavige situatie sprake is van een onderneming in opbouw en dat van een onderneming in opbouw niet kan worden verwacht dat in de eerste jaren winsten zullen worden gemaakt. Hiervan uitgaande heeft het Hof tot het in zijn uitspraak besloten liggende oordeel kunnen komen dat, anders dan in het aan het hiervoor genoemde arrest ten grondslag liggende geval, de opbrengsten van de B.V. geen goede maatstaf vormen voor de bepaling van de hoogte van het gebruikelijke loon. De klachten falen derhalve in zoverre.

3.4. Voor het overige kunnen de klachten evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2005.