Home

Hoge Raad, 25-11-2005, AU4337, 41241

Hoge Raad, 25-11-2005, AU4337, 41241

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 november 2005
Datum publicatie
25 november 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU4337
Formele relaties
Zaaknummer
41241

Inhoudsindicatie

Artikel 8, lid 1, letter b, Wet inkomstenbelasting 1964. Verwerking van aankoopkosten bij samenloop pachtersvoordeel en landbouwvrijstelling.

Uitspraak

Nr. 41.241

25 november 2005

EC

gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen van A gewoond hebbende te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 juli 2004, nr. 02/01118, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Ten name van A te Z (hierna: erflater) is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen door de erven van erflater (hierna: belanghebbenden) gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 1.848.461, waarvan f 1.747.048 is belast naar het tarief van artikel 57b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 1.802.386, waarvan belast naar het tarief van artikel 57b van de Wet een bestanddeel ter grootte van f 1.700.973. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 28 juli 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De middelen 1, 2 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.2. Middel 4 klaagt dat het Hof ten onrechte de aankoopkosten van de voorheen door erflater gepachte grond (voor het geheel) heeft toegerekend op de onder de landbouwvrijstelling vallende boekwinst. Het middel is gegrond. De aankoopkosten kunnen in een geval als het onderhavige, waarin de aankoop heeft geleid tot het ontstaan van een pachtersvoordeel, niet volledig worden toegerekend aan de verwerving van een onder de landbouwvrijstelling vallend voordeel. Zij moeten naar evenredigheid worden toegerekend op de behaalde boekwinst, in de verhouding waarin die winst bestaat uit een krachtens artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet vrijgesteld deel en een niet-vrijgesteld deel. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven.

De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Overeenkomstig de berekening die is opgenomen in onderdeel 2.53 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, moet het onder het bijzondere tarief vallende deel van het belastbare inkomen worden verminderd met f 50.203.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 1.752.183, waarvan belast naar het tarief van artikel 57b van de Wet f 1.650.770,

gelast dat de Staat aan belanghebbenden vergoedt het door hen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 1449 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2005.