Hoge Raad, 21-10-2005, AU4726, 494
Hoge Raad, 21-10-2005, AU4726, 494
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2005
- Datum publicatie
- 21 oktober 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU4726
- Formele relaties
- In cassatie op:
- Zaaknummer
- 494
Inhoudsindicatie
Art. 4 CSV, begrip loon, brutering.
Uitspraak
Nr. 494
21 oktober 2005
PV
gewezen op het beroep in cassatie van v.o.f. X-1 en X-2 B.V., beide gevestigd te Z, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 2004, nrs. 01/1667 CSV, 01/1668 CSV, 01/1669 CSV, 01/1670 CSV, 01/1672 CSV, 01/1673 CSV, 01/1747 CSV, betreffende na te melden besluiten van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv), waarvoor met ingang van 1 januari 2002 als rechtsopvolger in de plaats is getreden de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van 6 en 9 juli 1999, zijn aan belanghebbenden correctienota's ingevolge sociale verzekeringswetten opgelegd over de jaren 1994 tot en met 1998, alsmede boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1997.
Het Lisv heeft de tegen vorenbedoelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen die beslissingen beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de besluiten van het Lisv gedeeltelijk vernietigd.
2. Geding voor de Centrale Raad van Beroep
Belanghebbenden en het Lisv hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de tegen de besluiten van het Lisv ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat op het moment dat de werkgever zich ervan bewust wordt dat een loonbetaling aan een werknemer is gedaan, zonder dat daarop de verschuldigde loonheffing is ingehouden, sprake is van een uit dienstbetrekking genoten voordeel ter zake van deze loonheffing. De Centrale Raad heeft vervolgens geoordeeld dat niet valt in te zien waarom het bestuursorgaan eerst een correctienota over een bepaald jaar kan opleggen nadat is komen vast te staan dat de werkgever ervan afziet de loonheffing over dat jaar op de betreffende werknemers te verhalen.
4.2. Het middel, dat zich tegen die oordelen richt, slaagt, aangezien met deze oordelen is miskend hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 4 mei 1994, nr. 247, BNB 1994/234.
5. Proceskosten
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep,
verwijst het geding naar de Centrale Raad van Beroep ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbenden vergoedt het door dezen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en
veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005.