Home

Hoge Raad, 23-12-2005, AU8531, 41182

Hoge Raad, 23-12-2005, AU8531, 41182

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 december 2005
Datum publicatie
23 december 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU8531
Formele relaties
Zaaknummer
41182
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e

Inhoudsindicatie

Omkering bewijslast. Motiveringsklachten.

Uitspraak

Nr. 41.182

23 december 2005

RW

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2004, nr. 02/00939, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 50.000.

De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, voor zover dit is gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar, het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard en de aanslag gehandhaafd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft het haar uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het onderhavige jaar niet ingediend. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd.

3.1.2. Belanghebbende heeft haar beroepschrift voor het Hof nader gemotiveerd door een jaarrekening voor 1998 mee te sturen, welke een negatief resultaat aangaf. De cijfers van deze jaarrekening waren overgenomen uit de jaarrekening van 1997. Ter zitting heeft belanghebbende - blijkens overweging 3.2 van 's Hofs uitspraak - hieraan nog het volgende toegevoegd:

"De vorige adviseur heeft een inval gehad van de FIOD en daarbij is de administratie van X B.V. in beslag genomen. Doordat er niet beschikt wordt over de administratie, kan er geen aangifte voor het jaar 1998 worden overgelegd. Het verlies kan wel aangetoond worden, maar niet met de jaarstukken."

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het heeft daaruit geconcludeerd dat toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 27e, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hetgeen meebrengt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende niet is geslaagd in het overtuigend aantonen dat de aanslag dient te worden vernietigd dan wel dient te worden verminderd. Redengevend daartoe is voor het Hof dat belanghebbende heeft volstaan met de stelling dat de belastbare winst nihil bedraagt en daarbij slechts een jaarrekening, zonder motivering, heeft overgelegd.

3.3. Laatstvermeld oordeel wordt in cassatie terecht bestreden. Hetgeen hiervoor in 3.1.2 is opgenomen laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd dat het haar door het handelen van de fiscus niet mogelijk was het verlies aan te tonen. Het Hof had die stelling moeten bespreken. Nu het Hof dat niet heeft gedaan, is zijn uitspraak niet voldoende gemotiveerd.

3.4. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2005.