Hoge Raad, 01-12-2006, AR4027, 40231
Hoge Raad, 01-12-2006, AR4027, 40231
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 december 2006
- Datum publicatie
- 1 december 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AR4027
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AR4027
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2003:AO1329, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 40231
Inhoudsindicatie
- Uitnodiging tot betaling landbouwheffingen bij invoer melkproduct.
- Ontvankelijkheid bezwaar opdrachtgever douane-expediteur.
Uitspraak
Nr. 40.231
1 december 2006
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z (België) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2003, nr. 99/90111 DK, betreffende na te melden uitnodiging tot betaling.
1. Uitnodiging tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof
J A/S te W is bij een aanslagbiljet van 16 januari 1998 uitgenodigd tot betaling van een bedrag van ƒ 118.254,50 aan landbouwheffingen bij invoer betreffende door haar op 25 augustus 1997 voor het vrije verkeer aangegeven goederen. Het tegen die uitnodiging door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Tariefcommissie.
Het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) is met ingang van 1 januari 2002 in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voorzover deze ziet op de indeling van de aangegeven goederen in post 0406 20 90 van het Gemeenschappelijk douanetarief, en vastgesteld dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 0406 10 20 van het Gemeenschappelijk douanetarief. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 31 augustus 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het incidentele beroep, vernietiging van 's Hofs uitspraak en verwijzing van het geding.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Partijen hebben schriftelijk gereageerd op een door de Hoge Raad gedaan verzoek om inlichtingen.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Op 25 augustus 1997 heeft J A/S te W in opdracht van belanghebbende bij de douanepost QQ aangifte gedaan tot het brengen in het vrije verkeer van "proteïnestoffen", afkomstig uit Litouwen, onder vermelding van post 3504 00 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN).
3.1.2. De Inspecteur heeft zich - na het vrijgeven van de goederen - op het standpunt gesteld dat het product moet worden ingedeeld onder post 0406 20 90 van de GN en op grond daarvan de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling op naam van J A/S vastgesteld en aan deze uitgereikt.
4. Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen
Het eerste middel van het incidentele beroep slaagt. De uitnodiging tot betaling is een aan J A/S opgelegde belastingaanslag. Daartegen kan belanghebbende niet met toepassing van artikel 23, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot 1 januari 2005, hierna: de AWR) bezwaar maken. Ook is belanghebbende niet aan te merken als een persoon van welke inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop deze belastingaanslag betrekking heeft, in de zin van artikel 23, lid 2, van de AWR.
Voorts is buiten redelijke twijfel dat belanghebbende niet rechtstreeks door de op naam van J A/S gestelde uitnodiging tot betaling is geraakt in de zin van artikel 243 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW). Hiertoe is immers niet voldoende dat J A/S de rechten op grond van de met belanghebbende met het oog op het opstellen en indienen van de in geding zijnde aangifte gesloten overeenkomst op haar kan en naar alle waarschijnlijkheid zal verhalen, maar is nodig dat de uitnodiging tot betaling rechtstreeks voor haar rechtsgevolgen heeft. Deze rechtsgevolgen ontbreken voor belanghebbende. Dit zou anders zijn indien de aangifte zou zijn gedaan uit hoofde van indirecte vertegenwoordiging, als bedoeld in artikel 5, lid 2, van het CDW. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat is vastgesteld of aangevoerd dat J A/S tegenover de douaneautoriteit heeft verklaard dat zij de aangifte voor belanghebbende heeft gedaan.
Op grond van het hiervóór overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het tweede middel behoeft geen behandeling.
5. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
Hetgeen hiervóór onder 4 is overwogen, brengt mee dat de in het principale beroep voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
6. Proceskosten.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het incidentele beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, P.J. van Amersfoort, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2006.