Hoge Raad, 12-05-2006, AR5760, 40451
Hoge Raad, 12-05-2006, AR5760, 40451
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 mei 2006
- Datum publicatie
- 12 mei 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AR5760
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AR5760
- Zaaknummer
- 40451
Inhoudsindicatie
- zetelverplaatsing ‘passieve’ vennootschap, - artikel 4 van het Verdrag Nederland-België, - woonplaats.
Uitspraak
Nr. 40.451
12 mei 2006
EC
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 november 2003, nr. 01/03312, betreffende na te melden aan X Holding B.V., statutair gevestigd te Z, opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 131.019, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot één naar een belastbaar bedrag van nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 31 augustus 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van het geding.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdragswoonplaats van een vennootschap en de onderworpenheid aan de belastingheffing feitelijke begrippen zijn, dat vast staat dat er in het onderhavige jaar van belanghebbende in België feitelijk vennootschapsbelasting is geheven, dat het er op grond van de feitelijke omstandigheden voor moet worden gehouden dat belanghebbende vanaf 31 mei 1996 feitelijk in België is gevestigd en vanaf die datum inwoner werd van België, en dat de feitelijke leiding van belanghebbende niet in Nederland is achtergebleven toen de aandeelhouders, omstreeks 30 mei 1996, naar België verhuisden, met als gevolg dat na 30 mei 1996 de verdragswoonplaats van belanghebbende niet Nederland maar België was.
3.2.1. Het middel betoogt in de eerste plaats dat feitelijke onderworpenheid alleen onvoldoende basis vormt voor inwonerschap in de zin van artikel 4, § 1, van het belastingverdrag Nederland - België van 1970 (Trb. 1970, 192; hierna: het Verdrag).
3.2.2. Indien een Nederlands belastingplichtige in België als inwoner in de belastingheffing is betrokken, dient voor de toepassing van het bepaalde in artikel 4, § 1, van het Verdrag ervan te worden uitgegaan dat die belastingplichtige op grond van Belgische wetten als inwoner van België aan belasting is onderworpen. Dit is slechts anders indien hetzij de Inspecteur aannemelijk maakt dat de gegevens op grond waarvan de Belgische fiscus het inwonerschap van de betrokkene in België naar Belgisch recht heeft aangenomen, onjuist of onvolledig zijn, hetzij de heffing niet in redelijkheid op enige regel van Belgisch recht kan zijn gestoeld. In dit laatste geval dient de Inspecteur zulks gemotiveerd te stellen.
3.2.3. Zoals uit het voorgaande volgt, heeft het Hof een onjuiste maatstaf toegepast bij zijn beoordeling of belanghebbende in België is onderworpen aan belasting in de zin van artikel 4, § 1 van het Verdrag. Het middel slaagt in zoverre.
3.3. Het middel komt voorts met een motiveringsklacht op tegen 's Hofs oordeel dat niet aannemelijk is dat de feitelijke leiding in Nederland is achtergebleven toen de aandeelhouders naar België verhuisden. Dit oordeel is echter in het licht van de door het Hof daarbij in aanmerking genomen feiten niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat na 30 mei 1996 belanghebbendes activiteit nog slechts was gericht op liquidatie en nog slechts ten dienste daarvan stond, doet daaraan niet af. Het middel faalt derhalve voor het overige.
3.4. Op grond van het hiervóór in 3.2.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2006.