Home

Hoge Raad, 12-05-2006, AT8202, 40684

Hoge Raad, 12-05-2006, AT8202, 40684

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 mei 2006
Datum publicatie
12 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AT8202
Formele relaties
Zaaknummer
40684
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 24

Inhoudsindicatie

Beroepsvoetbalclub is geen het algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 24, lid 4, van de Successiewet.

Uitspraak

Nr. 40.684

12 mei 2006

HdJ

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 november 2003, nr. 02/04286, betreffende na te melden aan de X te Z opgelegde aanslag in het recht van successie.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van C, overleden op 24 oktober 2001, een aanslag in het recht van successie opgelegd van ƒ 611.873, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot ƒ 116.832.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 19 mei 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van het Hof en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende een het algemeen nut beogende instelling is in de zin van artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956 (tekst 2001; hierna: de Wet). Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.

3.2. Het middel, dat zich tegen dit oordeel richt, stelt ten eerste de vraag aan de orde of de regel dat als komt vast te staan dat de werkzaamheden ongeveer in gelijke mate het algemene en een particulier belang dienen, de instelling moet worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling (vgl. HR 7 november 2003, nr. 38049, BNB 2004/30), alleen geldt voor kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele of wetenschappelijke instellingen in de zin van artikel 24, lid 4, van de Wet.

Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Door voormelde categorieën van instellingen met name te noemen heeft de wetgever slechts tot uitdrukking gebracht dat werkzaamheden van kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele of wetenschappelijke aard voor de toepassing van de Wet in beginsel geacht worden met het oog op het algemeen belang te worden verricht. Evenwel heeft voor alle soorten instellingen gelijkelijk te gelden dat zij slechts kunnen worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling, indien - afgezien van het hierna onder 3.4 nog aan de orde komende vereiste - komt vast te staan dat door hun werkzaamheden het algemeen belang minstens in gelijke mate als een particulier belang gediend wordt. Ook ten aanzien van belanghebbende, die als voetbalvereniging niet behoort tot één van de in artikel 24, lid 4, van de Wet specifiek vermelde categorieën van instellingen, geldt derhalve de zojuist vermelde maatstaf. In zoverre faalt mitsdien het middel.

3.3. Het Hof heeft zijn oordeel dat belanghebbende kan worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling, met name op de navolgende overwegingen gegrond.

In de eerste plaats heeft het Hof - kennelijk, en in cassatie onbestreden, belanghebbendes werkzaamheden vereenzelvigend met die van D B.V. - in onderdeel 4.7 van zijn uitspraak van belang geacht dat een groot deel van de Nederlandse bevolking plezier beleeft aan het kijken naar voetbalwedstrijden in het betaald voetbal, via de televisie of in een stadion. Naar het oordeel van het Hof richten de activiteiten van belanghebbende zich bijna uitsluitend op het betaald voetbal, inclusief het opleiden van jongeren tot professioneel voetballer. Het algemeen belang van betaald voetbal wordt naar het oordeel van het Hof gevormd door het verschaffen van ontspanning en een aantrekkelijke vorm van vrijetijdsbesteding aan een groot aantal Nederlanders uit alle lagen van de bevolking.

Voorts heeft het Hof in onderdeel 4.9 van zijn uitspraak geoordeeld dat de door het Hof in onderdeel 4.8 vermelde particuliere belangen van belanghebbende en haar leden er niet aan in de weg staan dat het primaire belang van het betaald voetbal waaraan belanghebbende deelneemt, het verschaffen van ontspanning en vrijetijdsbesteding aan een groot deel van de Nederlandse bevolking is; dat is volgens het Hof geen bijkomstig belang, omdat de gezamenlijke belangen van de zeer grote aantallen toeschouwers veel groter zijn dan de belangen van de beperkte groep mensen die actief werkzaam zijn in het betaald voetbal.

3.4. De zojuist weergegeven oordelen van het Hof geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Behalve dat de instelling moet voldoen aan de hiervoor in 3.2 vermelde maatstaf, is voor de toepassing van artikel 24, lid 4, van de Wet vereist dat de instelling het algemeen nut "beoogt"; daarvan is pas sprake indien de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen. Het gaat daarbij dus niet om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang gediend is. Door te oordelen dat "het primaire belang van het betaalde voetbal" waaraan belanghebbende deelneemt, is gelegen in het verschaffen van ontspanning en vrijetijdsbesteding aan een groot deel van de Nederlandse bevolking, heeft het Hof klaarblijkelijk slechts het oog gehad op het - naar zijn oordeel algemeen nuttige - effect van betaald voetbal; dat blijkt ook hieruit dat de redengeving voor 's Hofs oordeel dat dit "geen bijkomstig belang" is, ligt in zijn overweging dat de gezamenlijke belangen van de zeer grote aantallen toeschouwers "veel groter zijn" dan de belangen van de beperkte groep mensen die actief werkzaam zijn in het betaald voetbal. Aldus heeft het Hof zijn oordeel gegrond op de omstandigheid dat zeer veel mensen plezier, ontspanning en vrijetijdsbesteding vinden in het kijken naar en volgen van het betaald voetbal, echter zonder daarbij te toetsen aan de juiste maatstaf, namelijk de vraag of belanghebbendes activiteiten rechtstreeks zijn gericht op enig algemeen belang. Het middel is in zoverre gegrond.

3.5. Op grond van het zojuist overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.6. Van algemene bekendheid is dat een professionele voetbalclub, zoals ook belanghebbende is, er bovenal naar streeft om in nationale en internationale wedstrijden en competities zo veel mogelijk te winnen en beter te presteren dan andere clubs, ten bate van zichzelf. De activiteiten van een professionele voetbalclub (waaronder de opleiding van jeugdspelers; het aantrekken, begeleiden, (medisch) verzorgen en trainen van de profspelers; de bestuurlijke en technische ondersteuning; het spelen van oefen-, competitie- en internationale wedstrijden) zijn er dan ook primair op gericht om voornoemd doel te bereiken. In dit geding zijn door belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd, noch blijken die uit de gedingstukken, op grond waarvan moet worden aangenomen dat het voorgaande voor belanghebbende anders ligt.

Een en ander brengt mee dat de werkzaamheden van belanghebbende rechtstreeks gericht zijn op het dienen van het particuliere belang van de club zelf. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat deze werkzaamheden mede tot effect hebben dat een groot deel van de Nederlandse bevolking plezier, ontspanning en vrijetijdsbesteding vindt in het kijken naar en volgen van de verrichtingen van belanghebbende en andere professionele voetbalclubs.

Belanghebbende kan derhalve niet worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 24, lid 4, van de Wet. Haar beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur moet ongegrond worden verklaard.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verklaart het bij het Hof ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2006.