Hoge Raad, 16-06-2006, AU3119, 40242
Hoge Raad, 16-06-2006, AU3119, 40242
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 juni 2006
- Datum publicatie
- 16 juni 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AU3119
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU3119
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2003:AJ3232
- Zaaknummer
- 40242
Inhoudsindicatie
Uitleg van het begrip ontinktingsresidu. Gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Nr. 40.242
16 juni 2006
LB
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 juli 2003, nr. 00/00922, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft afwijzend beslist op een door hem als aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag aangemerkt verzoek van belanghebbende.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur die beschikking bij uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd naar aanleiding van de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 januari 2005, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant en Pape, C-174/02 en C-175/02, Jurispr. 2005, blz. I-85.
De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 7 juli 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is opgericht door de papier- en kartonfabrieken B B.V. (hierna: B), C B.V. (hierna: C) en D B.V. (hierna: D). Belanghebbende draagt zorg voor de zuivering van het bedrijfsafvalwater van B, C en D, ten behoeve waarvan belanghebbende een afvalwaterzuiveringsinstallatie exploiteert.
3.1.2. Bij de productie van papier wordt door C gebruik gemaakt van oud papier. Alvorens schone pulp voor het productieproces wordt verkregen, ondergaat het oud papier globaal een tweetal bewerkingen, namelijk (a) het na toevoeging van water vermalen van het oud papier en het verwijderen van grove verontreinigingen zoals plastic, nietjes en paperclips (zogenoemde grove rejects) en (b) het flotatie- en wasproces.
3.1.3. Tijdens laatstgenoemd bewerkingsproces wordt de nog sterk met water verdunde pulp gereinigd en ontdaan van inkt, vulstoffen zoals klei en krijt, en kleine niet bruikbare of niet terug te winnen vezels. Het slib dat tijdens dit proces ontstaat wordt opgevangen in tanks, ontwaterd en in containers afgevoerd als "steekvast" ontinktingsslib. Ontinkting werkt op het principe dat inkt (en andere vervuilingen die niet in water oplossen) zich hecht aan luchtbellen. Bij het floteren worden luchtbellen in de pulp gepompt, waarna de inkt en een groot gedeelte van de vulstoffen met het daardoor gevormde schuim, dat voor ongeveer 80 percent uit lucht bestaat, worden afgevoerd. In de wassers wordt de sterk verdunde pulp over een zeef gepompt waardoor vulstoffen, kleine vezels en inkt uit de pulp worden gewassen. Het waswater wordt met behulp van microflotatie zo veel mogelijk van de resterende vaste stoffen ontdaan.
3.1.4. Om de voortgang van het flotatie- en wasproces te garanderen is onvermijdelijk dat een deel van het (was)water op gezette tijden via het riool wordt afgevoerd. Dit gebeurt soms ook ongecontroleerd. Het komt tevens voor dat schuim uit het flotatieproces (welk schuim door zijn aard soms onbeheersbaar is) uit de slibtank vloeit en via het riool wordt afgevoerd. Op deze wijze komen afvalwater en schuim van het ontinktingsproces in het riool van C terecht. Via het riool wordt derhalve afvalwater afgevoerd dat in zekere mate vorenbedoelde vulstoffen, kleine vezels en inkt bevat. Het afvoerriool van het ontinktingsproces komt nog op het terrein van C samen met het afvoerriool van het eigenlijke productieproces en haar overige bedrijfsonderdelen.
3.1.5. Via één rioolbuis wordt al het bedrijfsafvalwater van C afgevoerd naar belanghebbende. Belanghebbende ontvangt ook het bedrijfsafvalwater van de andere twee genoemde papier- en kartonfabrieken. Ander afvalwater neemt zij niet in. Belanghebbende meet de vaste stof in de afzonderlijk door de fabrieken aangeleverde hoeveelheden afvalwater. Het door belanghebbende ingenomen afvalwater van de drie fabrieken wordt door haar gezamenlijk behandeld. Na een proces van bezinking en reiniging ontstaat bij belanghebbende bezinkingsslib en zuiveringsslib dat zij in min of meer vaste vorm afvoert naar een stortplaats aan de a-straat. Het resterende gezuiverde water wordt geloosd op het oppervlaktewater.
3.2. Middel 2 is gericht tegen 's Hofs oordeel dat het door belanghebbende aan de stortplaats aangeboden bezinkingsslib niet kan worden aangemerkt als of gelijkgesteld met ontinktingsresidu.
Het middel faalt. De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de door belanghebbende aan de stortplaats aangeboden afvalstof, het bezinkingsslib, het residu is van een proces dat niet plaatsvindt bij een papier- en kartonfabriek. Daarmee voldoet die afvalstof niet aan de in artikel 12, lid 1, letter f, van de Wet belastingen op milieugrondslag gegeven omschrijving van 'ontinktingsresidu'.
3.3. Middel 3, waarin het Hof schending van het gelijkheidsbeginsel wordt verweten, kan evenmin tot cassatie leiden. 's Hofs oordeel dat het geval van belanghebbende in het licht van de wettelijke definitie van het begrip 'ontinktingsresidu' niet vergelijkbaar is met het geval waarin een door een papierfabriek aangeboden afvalstof die het residu is van een proces van papierverwerking doch niet uitsluitend uit ontinktingsresidu bestaat, voor wat betreft laatstbedoeld bestanddeel wordt geacht te voldoen aan de wettelijke definitie, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
3.4. Middel 1 kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2006.