Hoge Raad, 28-03-2006, AU9356, 00780/05
Hoge Raad, 28-03-2006, AU9356, 00780/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 maart 2006
- Datum publicatie
- 28 maart 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AU9356
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU9356
- Zaaknummer
- 00780/05
Inhoudsindicatie
Geseponeerde zaken ten laste van verdachte in strafmotivering betrokken. Het hof heeft geoordeeld dat aan verdachte een andersoortige en zwaardere straf dan door het OM is geëist dient te worden opgelegd op de grond dat hij zich behalve aan de bewezenverklaarde misdrijven heeft schuldig gemaakt aan de in de strafmotivering vermelde en op de justitiële documentatie voorkomende geweldsdelicten (waarbij in de documentatie is vermeld onderscheidenlijk: voorwaardelijk niet vervolgd, sepot wegens oudheid feit en sepot omdat verdachte door gevolgen feit zelf was getroffen). Dat oordeel is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens die documentatie, voor die feiten niet onherroepelijk is veroordeeld.
Uitspraak
28 maart 2006
Strafkamer
nr. 00780/05
AGJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 17 december 2004, nummer 24/000977-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 20 november 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade" en 2 subsidiair "medeplegen van mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. M.J.C. Zuurbier en mr. H.H.M. van Dijk, beiden advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de strafzaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte in de strafmotivering drie geseponeerde feiten heeft meegewogen.
4.2. Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf onder meer het volgende overwogen:
"Nu het hof, anders dan de advocaat-generaal, het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht, moet naar het oordeel van het hof een andersoortige en zwaardere straf dan door de advocaat-generaal werd geëist worden opgelegd. Het hof heeft acht geslagen op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten werden gepleegd en op de persoon van verdachte.
Bij de bepaling van de soort en hoogte van de straf heeft het hof met name gelet op de mate van toegepast geweld, waarbij niet alleen werd geslagen en geschopt, maar waarbij ook meermalen een knietje tegen het hoofd van een van de slachtoffers werd gegeven en waarbij met een of meer harde voorwerpen met kracht in de richting van en tegen (het hoofd van) personen werd gegooid. Ook de omstandigheden waaronder een en ander geschiedde, te weten dat verdachte en zijn metgezel in plaats van het voeren van een zakelijk gesprek in het bedrijfspand waar de slachtoffers werkzaam waren, geheel onverhoeds de aanval op hun argeloze slachtoffers openden, spelen hierbij een aanmerkelijke rol.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 oktober 2004, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten werd veroordeeld. Op dit uittreksel wordt echter wel een drietal geweldsdelicten vermeld, waarvoor verdachte kennelijk niet is vervolgd. Eenmaal is daarbij vermeld dat verdachte voorwaardelijk niet werd vervolgd, eenmaal werd geseponeerd wegens de oudheid van het feit en eenmaal werd geseponeerd omdat verdachte door het feit of de gevolgen daarvan zelf was getroffen. Het hof maakt hieruit op dat niet gesteld kan worden dat verdachte nooit eerder geweldsdelicten pleegde en die vaststelling laat het hof, ten nadele van verdachte, meewegen bij de strafbepaling.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de overweging dat de oplegging van slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf geen recht doet aan de mate waarin de rechtsorde door de bewezenverklaarde feiten is geschokt. In plaats daarvan acht het hof oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Het hof ziet in het tijdsverloop geen aanleiding deze straf te matigen."
4.3. Blijkens deze overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat aan de verdachte een andersoortige en zwaardere straf dan door het Openbaar Ministerie is geëist, dient te worden opgelegd op de grond dat hij zich reeds eerder heeft schuldig gemaakt aan - de in de strafmotivering vermelde en in de justitiële documentatie voorkomende - geweldsdelicten. Dat oordeel is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens die documentatie, voor die feiten niet onherroepelijk is veroordeeld.
4.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 28 maart 2006.