Home

Hoge Raad, 07-03-2006, AU9439, 02070/04

Hoge Raad, 07-03-2006, AU9439, 02070/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 maart 2006
Datum publicatie
7 maart 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU9439
Formele relaties
Zaaknummer
02070/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 260

Inhoudsindicatie

De opvatting dat niet-naleving van art. 260.2 (oud) Sv – vermelding op de oproeping dat het OM getuigen had opgeroepen – aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting in de weg staat, is onjuist (HR DD 88.032).

Uitspraak

7 maart 2006

Strafkamer

nr. 02070/04

EC/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2003, nummer 23/004364-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 28 oktober 2002 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2 primair en 3 primair "mensenhandel, meermalen gepleegd" en 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.B. Meindersma, advocaat te Beverwijk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2003 geldig heeft geoordeeld ondanks het feit dat in strijd met art. 260, tweede lid (oud), Sv op de oproeping niet was vermeld dat het Openbaar Ministerie drie getuigen had opgeroepen.

3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 1 september 2003 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De verdachte, opgeroepen als:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,

ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres:

[a-straat 1], [postcode] [plaats].

is niet verschenen.

Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk, die desgevraagd verklaart door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.

(...)

De voorzitter stelt vast dat als getuigen ter terechtzitting zijn verschenen:

[getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].

De raadsman van de verdachte verklaart dat hij had verwacht dat zijn cliënt aanwezig zou zijn vandaag en zegt niet op de hoogte te zijn van de omstandigheid dat getuigen zijn opgeroepen voor de terechtzitting van heden.

Het hof trekt zich hierop terug voor beraad in de raadkamer.

Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden voortgezet omdat ter terechtzitting van 6 mei 2003 de verdachte is aangezegd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting van heden zal worden voortgezet en de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van heden in persoon is betekend op 28 juli 2003 en derhalve de verdachte op de hoogte is van de zitting van heden."

3.3. Het middel, dat ervan uitgaat dat niet-naleving van art. 260, tweede lid (oud), Sv aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting in de weg staat, berust op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 2 september 1987, DD 88.032).

3.4. Het middel faalt.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte heeft op 29 september 2003 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 29 november 2005 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.

6. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

Vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden en twee weken beloopt;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 7 maart 2006.