Hoge Raad, 13-01-2006, AU9511, 40639
Hoge Raad, 13-01-2006, AU9511, 40639
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 januari 2006
- Datum publicatie
- 13 januari 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AU9511
- Zaaknummer
- 40639
Inhoudsindicatie
Loonbelasting Personeelsreis Loon in natura Waarde in het economische verkeer.
Uitspraak
Nr. 40.639
13 januari 2006
AZ
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 november 2003, nr. P 02/05689, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 44.430, alsmede een boete van ƒ 2221. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat het beroepschrift heeft doorgezonden aan het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 42.295 (€ 19.192,63) en de boete verminderd tot ƒ 971 (€ 440,62). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Bij brief van 29 augustus 2005 heeft de Staatssecretaris bericht dat belanghebbende en de Inspecteur overeenstemming hebben bereikt omtrent één van de geschilpunten in cassatie, blijkens de daarbij overlegde brief van 10 juni 2005 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur, en diens antwoord daarop van 15 augustus 2005.
3. Uitgangspunten in cassatie
In 1990 bestond belanghebbende 40 jaar. In november van dat jaar heeft belanghebbende aan haar werknemers en hun partners een geheel verzorgde vierdaagse reis naar Malta aangeboden.
4. Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten
4.1 Belanghebbendes eerste klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2. Blijkens de hiervoor onder 2, slot, vermelde brieven van de gemachtigde van belanghebbende en van de Inspecteur, heeft de Inspecteur alsnog ingestemd met forfaitaire waardering van de in de reis begrepen overnachtingen en maaltijden, op de voet van de artikelen 11 en 12 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990. Daarmee is het belang ontvallen aan de tweede, derde en vierde klacht van belanghebbende.
5. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
5.1. Het middel bestrijdt 's Hofs oordeel dat de waarde in het economische verkeer in gevallen als het onderhavige gelijk is aan de prijs die voor een reis als de verstrekte moet worden betaald bij een reisorganisatie. Het middel strekt ten betoge dat in het onderhavige geval, waarin de vliegreis is gemaakt met een speciaal gecharterd vliegtuig, de waarde in het economische verkeer van de vliegreis gelijk is aan het bedrag dat een willekeurige persoon zou hebben moeten betalen voor zo'n chartervlucht en niet, zoals het Hof heeft geoordeeld, aan de prijs die betaald zou moeten worden voor een vergelijkbare reis met een normale lijnvlucht.
5.2. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het feit dat door de werkgever om hem moverende redenen gekozen is voor een (duurdere) speciale chartervlucht, niet meebrengt dat voor het in aanmerking nemen van het door de werknemers niet in geld genoten loon de waarde in het economische verkeer van de vliegreis moet worden gesteld op de kosten van zo'n chartervlucht. Dit oordeel is juist. Het middel faalt derhalve.
6. Slotsom
Blijkens de hiervoor onder 2, slot, vermelde brieven van de gemachtigde van belanghebbende en van de Inspecteur, bestaat tussen hen overeenstemming dat het voorgaande voor wat betreft de aanslag en de boete dient te leiden tot na te melden beslissing. Dit brengt mee dat het beroep van belanghebbende gegrond moet worden verklaard.
7. Proceskosten
De Staatsecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond,
verklaart het beroep van belanghebbende gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, en de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
vermindert de naheffingsaanslag tot op ƒ 17.830,
vermindert de boete tot op ƒ 891,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 348, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13januari 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 414.