Home

Hoge Raad, 10-02-2006, AV1374, 40666

Hoge Raad, 10-02-2006, AV1374, 40666

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 februari 2006
Datum publicatie
10 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV1374
Formele relaties
Zaaknummer
40666
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 2

Inhoudsindicatie

Dienstbetrekking met leden van een leefgemeenschap?

Uitspraak

Nr. 40.666

10 februari 2006

JBH

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 januari 2004, nr. P02/05953, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 7106, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat tussen de leden van de in 2.3 en 2.4 van zijn uitspraak vermelde leefgemeenschap en belanghebbende een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestaat. Het daartegen gerichte derde onderdeel van het middel betoogt onder meer dat geen sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking omdat belanghebbende slechts met de leefgemeenschap als geheel, niet met de individuele leden daarvan afspraken heeft gemaakt omtrent de te verrichten werkzaamheden.

Dat betoog treft geen doel. Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat de leden van de leefgemeenschap - welke leefgemeenschap geen rechtspersoonlijkheid heeft - krachtens hun gezamenlijk aanvaarde verantwoordelijkheid de onderling afgesproken werkzaamheden ter verwezenlijking van de doelstellingen van belanghebbende verrichten, welke werkzaamheden met name bestaan in het geven van opleidingen en cursussen, terwijl hetgeen de leefgemeenschap in geld en in natura van belanghebbende ontvangt daarvoor de beloning vormt. Voorts heeft het Hof als vaststaand aangenomen dat van de opleidingen en cursussen tevoren brochures verschijnen, waarin vermeld is welk lid van de gemeenschap de opleiding of cursus verzorgt en, eveneens in cassatie onbestreden, geoordeeld dat belanghebbende erop mag rekenen dat de cursus of opleiding daadwerkelijk door dit lid wordt verzorgd. In een en ander ligt besloten het oordeel van het Hof dat ieder van de leden zich jegens belanghebbende verplicht heeft de genoemde werkzaamheden te verrichten, waartegenover belanghebbende gehouden is de beloning te voldoen, en dat aldus sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en (ieder van) de leden van de leefgemeenschap.

Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn voor het overige van feitelijke aard, toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt derhalve in zoverre.

3.2. Ook voor het overige kan dit onderdeel, evenals de andere onderdelen van het middel, niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2006.