Hoge Raad, 16-05-2006, AV1581, 00522/05
Hoge Raad, 16-05-2006, AV1581, 00522/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 mei 2006
- Datum publicatie
- 17 mei 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AV1581
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV1581
- Zaaknummer
- 00522/05
Inhoudsindicatie
Het onderdeel van de pleitnota kan niet worden beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359.2 Sv (HR LJN AU9130).
Uitspraak
16 mei 2006
Strafkamer
nr. 00522/05
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 januari 2005, nummer 23/003530-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 30 januari 2004 - de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk namens de verdachte onderbouwd standpunt.
3.2. Blijkens de toelichting op het middel wordt daarbij in het bijzonder gedoeld op de volgende passage van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota:
"Onvoldoende bewijs van het tenlastegelegde
[Verdachte] ontkent het hem verwetene.
Er dient vast te staan dat [verdachte] een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt (HR 11 november 2003, NJB 2003, 173).
(...)
Ten aanzien van het geweld op het metrostation Postjesweg verbaliseert de politie dat zij drie mannen ziet lopen die de abri's kapot gooien. Van de drie personen heeft agent Wessels alleen de persoon die hij aanhield ([medeverdachte 1]) goed gezien. De andere twee heeft hij in een flits gezien. Hij verklaart verder dat [verdachte] qua kleding leek op degene die hij op het perron had gezien. Wessels herkent [verdachte] derhalve niet.
[Verdachte] heeft verklaard met zijn vieren over de rails te hebben gelopen in de richting van station Postjesweg. En vervolgens: "Ik liep over de rails. Ik weet niet waar de anderen waren. Vervolgens liep ik van de rails af even voorbij station Postjesweg".
De politie heeft vervolgens drie mannen stenen zien gooien. Het is derhalve mogelijk dat [verdachte] op het moment dat de politie het perron bereikt op het spoor is blijven lopen, en dat de politie [verdachte] derhalve niet heeft gezien, maar wel de drie andere personen, of dat op dat moment [verdachte] het metrostation al was gepasseerd.
Gelet op het voorgaande is er onvoldoende overtuigend bewijs dat [verdachte] het tenlastegelegde heeft gepleegd."
3.3. Het Hof heeft dit onderdeel van de pleitnota kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, zodat het middel in zoverre tevergeefs is voorgesteld (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, rov. 3.7.1).
3.4. Ook voor overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 mei 2006.