Hoge Raad, 04-04-2006, AV8326, 03153/05 U
Hoge Raad, 04-04-2006, AV8326, 03153/05 U
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 april 2006
- Datum publicatie
- 5 april 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AV8326
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV8326
- Zaaknummer
- 03153/05 U
Inhoudsindicatie
Vervolgingsuitlevering aan Kenia. 1. De bevoegdheidsverdeling tussen de uitleveringsrechter en de MvJ die, indien de rechter de uitlevering toelaatbaar heeft geoordeeld, uiteindelijk beslist of en zo ja onder welke condities daadwerkelijk tot uitlevering zal worden overgegaan, brengt mee dat de rechter o.g.v. zijn toetsing aan art. 6 EVRM de uitlevering slechts ontoelaatbaar kan verklaren indien blijkt dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zou worden blootgesteld aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op enig hem ex art. 6 EVRM toekomend recht, dat de ex art. 1 EVRM op Nederland rustende verplichting om dat recht te verzekeren, in de weg staat aan de uit het toepasselijke uitleveringsverdrag voortvloeiende verplichting tot uitlevering. E.e.a. laat onverlet dat de rechter de MvJ kan adviseren omtrent de vraag of de uitlevering ook daadwerkelijk zou moeten worden toegestaan, omtrent welke vraag de HR zich i.c. in een nader advies zal uitlaten. 2. De Rb heeft de hiervoor bedoelde maatstaf aangelegd en aldus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Haar oordeel dat niet is gebleken van een risico als hiervoor bedoeld is niet onbegrijpelijk. De Rb heeft uit hetgeen door de opgeëiste persoon is aangevoerd alsmede uit het verhandelde ter zitting, m.n. voorzover betrekking hebbende op de strafrechtelijke behandeling van de broer van de opgeëiste persoon en medeverdachte in de desbetreffende zaak, afgeleid - en ook kunnen afleiden - dat zich hier niet voordoet het geval van een gegrond vermoeden dat op feiten en omstandigheden is gebaseerd dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op enig hem ex art. 6 EVRM toekomend recht zou worden blootgesteld, dat de Rb de uitlevering ontoelaatbaar had moeten verklaren.
Uitspraak
4 april 2006
Strafkamer
nr. 03153/05 U
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 24 augustus 2005, nummer RK: 05/536, op een verzoek van Kenia tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot bepaling van een dag waarop de Hoge Raad het uitleveringsverzoek feitelijk zal behandelen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard wegens dreigende schendingen van art. 6 EVRM.
4.2.1. Het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 10 augustus 2005 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Op vragen van de oudste rechter deelt de raadsman - zakelijk weergegeven - mede:
Mijn kantoorgenoot mr. A.W. Syrier heeft deelgenomen aan de rogatoire commissie, die Kenia heeft bezocht. Hij heeft daar een gesprek gevoerd met de advocaat van de broer van mijn cliënt, [betrokkene 1], die in Kenia vast zit op verdenking van dezelfde feiten als waar mijn cliënt in Kenia van wordt verdacht. Hij heeft bevestigd dat de situatie in de gevangenis in Kenia zorgwekkend is. De kans op een levenslange gevangenisstraf bij een veroordeling voor de onderhavige feiten is levensgroot. De broer van mijn cliënt zit nog steeds in voorarrest in Kenia.
(...)
Op vragen van de jongste rechter deelt de opgeëiste persoon - zakelijk weergegeven - mede:
Ik weet niet wie de advocaat van mijn broer, die in Kenia vastzit, betaalt.
Op vragen van de voorzitter deelt de opgeëiste persoon - zakelijk weergegeven - mede:
Op dit moment beschik ik niet over de financiële middelen om een advocaat in Kenia te kunnen betalen.
(...)
De raadsman van de opgeëiste persoon voert het woord tot verdediging. Hierbij legt de raadsman pleitnotities over, welke aan dit proces-verbaal worden gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.
(...)
De raadsman heeft ter onderbouwing van de dreigende schending van art. 6 van het EVRM aan de rechtbank overgelegd 'Country report on Human Rights Practices - 2004' in Kenya van het U.S. Department of State, welke door de griffier aan het dossier wordt toegevoegd.
Voorts merkt de raadsman op ter toelichting van de dreigende schending van art. 6 van het EVRM voor zijn cliënt - zakelijk weergegeven - :
Ik wijs de rechtbank op het artikel van mr. Keijzer in Delict & Delinquent (aflevering 5, nummer 34). Het vertrouwensbeginsel kan niet als grondslag dienen, daar waar het gaat om de verwerping van een mensenrechtenverweer. De rechtbank dient zelfstandig artikel 6 EVRM te toetsen.
(...)
De opgeëiste persoon krijgt de gelegenheid het laatst te spreken. Hij merkt op - zakelijk weer-gegeven - :
De Keniaanse autoriteiten weten wie er schuldig is aan de aanklacht. Ik word gebruikt als zondebok. Als we over meer informatie zouden beschikken, dan zou duidelijk zijn dat er hier iemand beschermd wordt. Ik zal daar geen eerlijk proces krijgen. Mijn leven zou gevaar lopen."
4.2.2. De aan voormeld proces-verbaal gehechte door de raadsman overgelegde pleitnotities houden, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"3. Informatie Buitenlandse Zaken d.d. 26 mei 2005 - > twijfelachtig of betrokkene een eerlijk proces krijgt ex art. 6 EVRM. Is aan oordeel Rb onderworpen (Vgl. HR 25 mei 2004, NJ'05, 243 onder 3.2).
4. Van zodanig risico blijkt terdege. Ook uit door verdediging overgelegde stukken. In huidige grondwet geen bepalingen mbt kosteloze rechtsbijstand, zwijgrecht etc. Ook twijfel aan onafhankelijkheid rechterlijke macht. Recht op vrije toegang raadsman tot cliënt niet altijd gehonoreerd en berechting niet binnen redelijke termijn. Naar vernomen van raadsman broer cliënt kan men zelfs jaren zonder aanklacht in voorarrest zitten, tenzij men geld heeft - > Sprake van risico flagrante inbreuk op enig recht conform art. 6 EVRM - > uitlevering ontoelaatbaar.
5. Bovendien kans groot dat voor dergelijke feiten een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd.
6. Met betrekking tot vraag of er gegronde redenen zijn dat opgeëiste persoon na uitlevering gevaar loopt aan foltering of marteling te worden onderworpen, is beoordeling in beginsel aan Minister van Justitie voorbehouden.
7. In dat geval verzoek Rb de Minister van Justitie te adviseren de inhoud van de rapporten te betrekken bij oordeel daadwerkelijke uitlevering."
4.2.3. De bestreden uitspraak houdt het volgende in als bespreking van het met het middel corresponderende verweer:
"2. dreigende schending van art. 6 van het EVRM
Voorts heeft de raadsman betoogd dat het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in Kenia dreigt te worden geschonden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er grote twijfel is over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Kenia en dat in de huidige grondwet van Kenia ondermeer geen bepalingen zijn opgenomen omtrent de kosteloze rechtsbijstand voor de verdachte en het zwijgrecht van de verdachte. Daarnaast heeft de advocaat in Kenia niet altijd vrije toegang tot zijn/haar cliënt en vindt de berechting niet altijd plaats binnen een redelijke termijn.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het volgende.
De rechtbank kan de uitlevering ontoelaatbaar verklaren indien er sprake is van een risico van een flagrante inbreuk op enig recht conform artikel 6 EVRM. Van een zodanig risico is niet gebleken, terwijl ook door de raadsman geen omstandigheden zijn aangevoerd die dat risico aannemelijk maken.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om, gelet op de inhoud van de brief van het hoofd van de afdeling Consulair-Juridische Zaken, de heer mr. R.S. van Ees, d.d. 26 mei 2005, het ambtsbericht ten behoeve van onderhavige uitleveringszaak opgesteld door de Nederlandse ambassade te Nairobi en de door de raadsman overgelegde stukken aanleiding de Minister van Justitie in het advies op de inhoud van deze stukken te attenderen en de Minister te adviseren de inhoud daarvan te betrekken bij zijn oordeel omtrent de daadwerkelijke uitlevering van de opgeëiste persoon."
4.3. De bevoegdheidsverdeling tussen de rechter die over de toelaatbaarheid van een verzochte uitlevering moet oordelen en de Minister van Justitie die, indien de rechter de uitlevering toelaatbaar heeft geoordeeld, uiteindelijk beslist of en zo ja onder welke condities daadwerkelijk tot uitlevering zal worden overgegaan, brengt mee dat de rechter op grond van zijn toetsing aan art. 6 EVRM de uitlevering slechts ontoelaatbaar kan verklaren indien blijkt dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zou worden blootgesteld aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge art. 6 EVRM toekomend recht, dat de ingevolge art. 1 EVRM op Nederland rustende verplichting om dat recht te verzekeren, in de weg staat aan de uit het toepasselijke uitleveringsverdrag voortvloeiende verplichting tot uitlevering. Een en ander laat onverlet dat de uitleveringsrechter de Minister van Justitie kan adviseren omtrent de vraag of de uitlevering ook daadwerkelijk zou moeten worden toegestaan, omtrent welke vraag de Hoge Raad zich in het onderhavige geval in een nader advies zal uitlaten.
4.4. De Rechtbank heeft de hiervoor bedoelde maatstaf aangelegd en aldus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van de Rechtbank dat niet is gebleken van een risico als hiervoor onder 4.3 bedoeld, is niet onbegrijpelijk. De Rechtbank heeft uit hetgeen door en namens de opgeëiste persoon is aangevoerd alsmede uit het verhandelde ter zitting, met name voorzover betrekking hebbende op de strafrechtelijke behandeling van de broer van de opgeëiste persoon en medeverdachte in de desbetreffende zaak, kennelijk afgeleid - en ook kunnen afleiden - dat zich hier niet voordoet het geval van een gegrond vermoeden dat op feiten en omstandigheden is gebaseerd dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge art. 6 EVRM toekomend recht zou worden blootgesteld, dat de Rechtbank de uitlevering ontoelaatbaar had moeten verklaren.
4.5. Mitsdien faalt het middel.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 april 2006.
Aan de Minister van Justitie
Schedeldoekshaven 100
Postbus 20301
2500 EH 'S-GRAVENHAGE
4 april 2006
Betreft:Advies inzake Advies inzake [opgeëiste persoon]
Uw ref.: AAA-0000000
Onze ref.: 03153/05 U
Bij arrest van heden 4 april 2006 (03153/05-U) heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen dat was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank, houdende de toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering van [opgeëiste persoon] aan de Republiek Kenia. Een gewaarmerkt afschrift van het arrest wordt U hierbij toegezonden.
Hoewel niet is gebleken van specifiek de opgeëiste persoon betreffende risico's, verzoekt de Hoge Raad U in Uw overwegingen omtrent de beslissing of de uitlevering, gelet op de art. 3 en 6 in verbinding met art. 1 EVRM, ook daadwerkelijk kan worden toegestaan, te betrekken hetgeen over de naleving van de mensenrechten in de Republiek Kenia is vermeld in het ambtsbericht van 26 mei 2005 van het hoofd van de afdeling Consulair-Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, mr. R.S. van Ees, en in Kenya, Country Reports on Human Rights Practices 2004 van 28 februari 2005 van de United States Department of State. Daartoe geeft de inhoud van deze stukken alle aanleiding.
De voorzitter van de Strafkamer
C.J.G. Bleichrodt