Hoge Raad, 09-06-2006, AX7468, 42111
Hoge Raad, 09-06-2006, AX7468, 42111
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 juni 2006
- Datum publicatie
- 14 september 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AX7468
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8389, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 42111
Inhoudsindicatie
Artikel 67A AWR. Verzuimboete; rangorde verzuim. Artikel 6 EVRM. Overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Uitspraak
Nr. 42.111
9 juni 2006
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 augustus 2003, nr. 00/03324, betreffende na te melden boetebeschikking.
1. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 104.595, alsmede een boete van ƒ 1750 wegens het niet tijdig doen van aangifte. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de boete verminderd tot een bedrag van ƒ 1500.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Naar aanleiding van de conclusie van dupliek heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het gaat in deze zaak om een verzuimboete, die aan belanghebbende is opgelegd omdat hij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting 1999 niet binnen de door de Inspecteur bij aanmaning gestelde termijn heeft gedaan. Voor het Hof was in geschil of daarbij sprake was van een vierde verzuim in de zin van § 21, lid 2, in verbinding met § 46, lid 3, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB). Het Hof heeft geoordeeld dat dit het geval was.
3.2. Voor het bepalen van de rangorde van een bepaald verzuim in het kader van de in het BBBB bedoelde verzuimenreeks moet onder een voorafgaand verzuim worden verstaan: een verzuim ter zake waarvan is meegedeeld dat bij een volgend verzuim een boete zal worden opgelegd dan wel ter zake waarvan een boete is opgelegd (HR 4 februari 2005, nr. 39575, BNB 2005/155). 's Hofs uitspraak is niet in overeenstemming met dit (nadien gewezen) arrest, en kan mitsdien niet in stand blijven. In zoverre slagen de klachten. Voor het overige behoeven zij geen behandeling. Verwijzing moet volgen, voor een nieuw onderzoek van de zaak in volle omvang.
4. Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in cassatie
In deze zaak is, door het indienen van een beroepschrift in cassatie bij het Hof, beroep in cassatie ingesteld op 18 september 2003. Het beroepschrift in cassatie is door de griffier van het Hof pas bij brief van 11 mei 2005 doorgezonden aan de Hoge Raad. Daardoor zijn op het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, sinds het instellen van beroep in cassatie meer dan twee jaren verstreken. Dit levert een aan de cassatieprocedure toe te schrijven verdere overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM op. Indien na verwijzing de aan belanghebbende opgelegde boete tot enig bedrag in stand blijft, is het aan het verwijzingshof om - met inachtneming van de totale duur van de berechting - te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre aan vorenbedoelde overschrijding gevolg dient te worden verbonden voor de hoogte van de boete.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2006.