Hoge Raad, 23-06-2006, AX9135, 41878
Hoge Raad, 23-06-2006, AX9135, 41878
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 juni 2006
- Datum publicatie
- 23 juni 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AX9135
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2005:AS9219
- Zaaknummer
- 41878
Inhoudsindicatie
Passeren bewijsaanbod.
Uitspraak
Nr. 41.878
23 juni 2006
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X, volgens zijn opgave thans wonende te Z (Duitsland), domicilie gekozen hebbende te V, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 18 februari 2005, nr. 03/01379, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 400.000, met een verhoging van de nagevorderde belasting van 100 percent.
Belanghebbende heeft tegen die aanslag bezwaar gemaakt.
Vervolgens is belanghebbende bij het Hof in beroep gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op dit bezwaar.
Daarna heeft de Inspecteur bij uitspraak op het bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 400.000 zonder verhoging.
Het Hof heeft het beroep geacht mede te zijn gericht tegen die uitspraak. Het heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen I tot en met IV en VII kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Middel V verwijt het Hof belanghebbende niet in de gelegenheid te hebben gesteld (tegen)bewijs te leveren, ofschoon zulks uitdrukkelijk is aangeboden.
Het Hof is aan het in de pleitnotitie onder 10 vervatte bewijsaanbod van belanghebbende voorbijgegaan met als motivering dat dat aanbod uitdrukkelijk ziet op de - door het Hof niet aanwezig geoordeelde - situatie dat op belanghebbende een zwaardere dan normale bewijslast zou drukken. Belanghebbende heeft echter (pleitnotitie onder 14 en 18) tevens aangeboden bewijs te leveren buiten die situatie. Ook daaraan is het Hof voorbijgegaan, maar enige motivering daarvoor ontbreekt. Op dat punt is 's Hofs uitspraak niet voldoende met redenen omkleed. Het middel slaagt derhalve.
3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Middel VI en het achtste middel (in het beroepschrift in cassatie abusievelijk aangeduid met VII) behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.