Hoge Raad, 14-07-2006, AY3746, 42477
Hoge Raad, 14-07-2006, AY3746, 42477
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juli 2006
- Datum publicatie
- 14 juli 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AY3746
- Zaaknummer
- 42477
Inhoudsindicatie
- Veroordeling in de proceskosten.
- Kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- Bij het Hof niet gevraagd om verletkosten en kosten deskundige rechtsbijstand door derden.
Uitspraak
Nr. 42.477
14 juli 2006
EC
gewezen op het beroep in cassatie van de vereniging X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 september 2005, nr. 04/02895, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 november 1998 tot en met 31 oktober 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 8974, alsmede een boete van € 4487. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 3408.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 4316 aan enkelvoudige belasting en de boetebeschikking vernietigd, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 10. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. Het Hof heeft het bedrag van door de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden proceskosten, gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 10, zijnde de reiskosten van B, penningmeester van belanghebbende, om ter zitting te verschijnen. Belanghebbende klaagt in cassatie erover dat de veroordeling niet mede betrekking heeft op de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede verletkosten van de penningmeester en de (voormalig) voorzitter.
3.2. Bij de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft als hoofdregel te gelden dat, indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, zijn wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 37440, BNB 2003/15). Met deze hoofdregel en de in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire regeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand strookt het om in het geval dat een belanghebbende die zich bij het indienen van een beroepschrift heeft laten vertegenwoordigen door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in die, geen nadere opgaven behoevende, kosten te veroordelentenzij het oordeel gerechtvaardigd is dat daarop geen aanspraak wordt gemaakt (vgl. HR 12 maart 1997, nr. 30828, BNB 1997/201).
3.3. Het bij het Hof ingediende beroepschrift is ondertekend en ingediend door een belastingadviseur als gemachtigde van belanghebbende. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding geven geen aanleiding voor de veronderstelling dat voor het Hof geen aanspraak werd gemaakt op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat daarop wel aanspraak werd gemaakt. De klacht is derhalve in zoverre gegrond.
3.4. Voor vergoeding van kosten genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht, andere dan die betreffende beroepsmatig verleende rechtsbijstand, heeft te gelden dat het gemaakt zijn van die kosten uiterlijk bij het sluiten van het onderzoek ter zitting van het Hof, moet zijn medegedeeld. Nu uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende een zodanig verzoek met betrekking tot de door haar in cassatie vermelde verletkosten heeft gedaan, hoewel zij ingevolge een bij de oproeping voor de zitting van het Hof gevoegde bijlage is gewezen op de mogelijkheid daarvan, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat naast de door het Hof in aanmerking genomen reiskosten daarop geen aanspraak is gemaakt. De klacht dat het Hof de Inspecteur ten onrechte niet in de verletkosten heeft veroordeeld, moet daarom worden verworpen.
3.5. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, kan de uitspraak van het Hof, voorzover deze de proceskosten betreft, niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voorzover het de veroordeling in de proceskosten betreft,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op € 10 voor reiskosten, derhalve in totaal € 332, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet en de raadsheer E. N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2006.