Home

Hoge Raad, 14-07-2006, AY3747, 42522

Hoge Raad, 14-07-2006, AY3747, 42522

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 juli 2006
Datum publicatie
14 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AY3747
Zaaknummer
42522

Inhoudsindicatie

Verplaatsing feitelijke leiding B.V., redelijke verdragstoepassing.

Uitspraak

Nr. 42.522

14 juli 2006

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 juli 2005, nr. BK-03/01213, betreffende na te melden aan X te Z, België, (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over de periode 24 oktober 1996 tot en met 31 december 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 6.632.983, welk bedrag geheel is belast naar het tarief van artikel 57a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar binnenlands inkomen van nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Belanghebbende, inwoner van België sinds 24 oktober 1996, heeft op 16 december 1996 de door hem gehouden aandelen in B B.V. vervreemd aan een derde. Voor het Hof was onder meer in geschil of de met de vervreemding van die aandelen behaalde winst op grond van artikel 13, § 5, van het belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970 (Trb. 1970, 192; hierna: het Verdrag) ter heffing aan Nederland is toegewezen, en meer in het bijzonder of B B.V. op 16 december 1996 voor de toepassing van het Verdrag inwoner was van Nederland. Het Hof heeft beide vragen ontkennend beantwoord.

3.2. Middel I bestrijdt 's Hofs oordeel dat B B.V. op 16 december 1996 geen inwoner was van Nederland. Voorzover het middel erover klaagt dat het Hof de bewijslast ter zake van de verplaatsing van de feitelijke leiding van B B.V. ten onrechte bij de Inspecteur heeft gelegd, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Ook voor het overige faalt het middel. Weliswaar voert het middel terecht aan dat de eerste door het Hof in 6.9 vermelde omstandigheid, de levering van deelnemingen van B B.V. op 27 december 1996, en de laatstvermelde omstandigheid, de uitoefening van de optie op de aandelen C B.V. door belanghebbende en zijn zoon, geen licht kunnen werpen op de plaats van de feitelijke leiding van B B.V. op 16 december 1996. Evenwel laten de overige door het Hof vastgestelde omstandigheden, waaronder het sluiten van een verkoopovereenkomst betreffende de aandelen in D B.V. op 12 december 1996 en de vaststelling dat de enige band die de B B.V. op 16 december 1996 met de Nederlandse rechtssfeer heeft behouden de oprichting naar Nederlands vennootschapsrecht is, geen andere conclusie toe dan dat de feitelijke leiding van B B.V. ten tijde van de verkoop van de aandelen van belanghebbende in die vennootschap op 16 december 1996 in België werd uitgeoefend.

3.3. Middel II betoogt dat, indien ervan moet worden uitgegaan dat B B.V. op 16 december 1998 inwoner was van België, een redelijke verdragstoepassing meebrengt dat Nederland ter zake van de met de vervreemding van de aandelen in B B.V. behaalde winst toch heffingsbevoegd is. Het middel faalt. Nu B B.V. voor de toepassing van het Verdrag niet is aan te merken als inwoner van Nederland, is het Nederland niet toegestaan bij belanghebbende inkomstenbelasting te heffen. Voorzover het middel een beroep doet op doel en strekking van het Verdrag, faalt het eveneens. Nu het Verdrag gevolgen verbindt aan de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap wier aandelen worden vervreemd, kan het Verdrag niet aldus worden uitgelegd dat het oogmerk van de verplaatsing alsnog een rol speelt ten aanzien van die gevolgen (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 39223, V-N 2006/25.9).

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2006.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.