Hoge Raad, 11-08-2006, AY6002, 40371
Hoge Raad, 11-08-2006, AY6002, 40371
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 augustus 2006
- Datum publicatie
- 11 augustus 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AY6002
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2003:AO2809
- Zaaknummer
- 40371
Inhoudsindicatie
Afschaffing overgangsregime oude lijfrentepolissen per 1 januari 2001. Strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM?
Uitspraak
Nr. 40.371
11 augustus 2006
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 november 2003, nr. BK-02/02227, betreffende na te melden beschikking.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
In oktober 2001 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting over het jaar 2001. De Inspecteur heeft dat verzoek bij beschikking afgewezen.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1. Belanghebbende heeft op 28 juli 1990 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten (hierna: de polis). De polis heeft een looptijd tot 28 juli 2008. De ter zake van de polis jaarlijks te betalen premies zijn - ook na de wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) per 1 januari 1992 (de zogenoemde Brede herwaardering I, hierna: de Brede Herwaardering) - tot en met het jaar 2000 als persoonlijke verplichting in aftrek toegelaten, doordat de Brede Herwaardering een overgangsregeling (het toen ingevoerde artikel 75 van de Wet IB 1964) behelsde, die inhield dat onder bepaalde voorwaarden premies, betaald ter zake van vóór 16 oktober 1990 afgesloten polissen als die van belanghebbende, aftrekbaar bleven.
3.1.2. Reeds bij de eerste bekendmaking (op 10 juli 1987) van zijn voornemen om de Brede Herwaardering te initiëren heeft de Staatssecretaris van Financiën meegedeeld:
De contracten die onder de huidige regeling zijn of worden afgesloten vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling zullen ten volle worden gerespecteerd.
Bij de behandeling van de Rijksbegroting 1988 door de Tweede Kamer (nog steeds vóór de datum waarop belanghebbende de polis heeft afgesloten) heeft de Staatssecretaris meegedeeld:
Het ten volle respecteren van contracten afgesloten vóór de datum van inwerkingtreding van de Brede herwaardering houdt in dat het vóór die datum vigerende regime onverkort zal gelden voor de gehele looptijd van die contracten.
3.1.3. Op 1 januari 2001 is de Wet IB 2001 in werking getreden. Ten aanzien van een polis als die van belanghebbende, waarop ook na 1 januari 1992 het voordien vigerende regime van toepassing was gebleven en waarvan de looptijd nog niet was verstreken, wordt ingevolge de Wet IB 2001 en het daarbij behorende overgangsrecht het vóór 1 januari 1992 vigerende regime niet verder geprolongeerd.
3.1.4. Op 3 oktober 2001 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om over het jaar 2001 de door hem in dat jaar op de polis betaalde premie in aanmerking te nemen, en als uitvloeisel daarvan een voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting over het jaar 2001 te verlenen. Ter ondersteuning van dat verzoek heeft belanghebbende zich beroepen op - kort samengevat - het vertrouwen dat hij bij het afsluiten van de polis heeft gesteld in de hiervoor in 3.1.2 weergegeven uitlatingen van de Staatssecretaris. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen, en die beslissing gehandhaafd na daartegen gemaakt bezwaar.
3.2. Voor het Hof heeft belanghebbende, voorzover in cassatie van belang, een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: Eerste Protocol). Het Hof heeft geoordeeld dat dat beroep faalt. Daartegen keert zich het middel, dat de nadruk legt op de consequenties die in het stelsel van artikel 1 Eerste Protocol verbonden zouden moeten worden aan de hiervoor in 3.1.2 weergegeven uitlatingen van de Staatssecretaris, waardoor de gerechtvaardigde verwachting zou zijn gewekt dat voor polissen als de onderhavige, die vóór 16 oktober 1990 werden afgesloten, het op de datum van afsluiting toepasselijke fiscale regime gedurende de volledige looptijd van de polissen ongewijzigd zou blijven.
3.3. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Ook indien de onder 3.1.2 weergeven uitlatingen van de Staatssecretaris door belanghebbende mochten worden opgevat zoals door hem gesteld, kan niet worden volgehouden dat, zoals nodig is voor honorering van het beroep op artikel 1 Eerste Protocol, de onderwerpelijke afschaffing van de premie-aftrek leidt tot een individuele en buitensporige last ("individual and excessive burden"). Weliswaar zijn de premies niet meer aftrekbaar, maar in zoverre worden de uitkeringen te zijner tijd ook niet in de heffing (van box 1) betrokken. Verder zijn er voor de betrokkenen de mogelijkheden die het Hof in onderdeel 6.31 van zijn uitspraak opsomt. Dit een en ander zal niet in alle gevallen een volledige compensatie vormen voor de afschaffing van de premie-aftrek, maar voorkomt in ieder geval wel een buitensporige last voor de betrokkenen, ook indien zij afgaande op de hiervoor bedoelde uitlatingen van de Staatssecretaris zijn overgegaan tot afsluiting van de onderhavige polissen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2006.