Home

Hoge Raad, 22-09-2006, AY8569, 41422

Hoge Raad, 22-09-2006, AY8569, 41422

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 september 2006
Datum publicatie
29 september 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AY8569
Zaaknummer
41422

Inhoudsindicatie

Proceskostenveroordeling inspecteur bij compromis tussen procespartijen.

Uitspraak

Nr. 41.422

22 september 2006

LC

gewezen op het beroep in cassatie van X1 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2004, nr. 03/00120, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 11.181, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard. de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 4630.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. Verboom, advocaat te Eindhoven.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft, hoewel het belanghebbendes beroep gegrond heeft verklaard, geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Dienaangaande heeft het geoordeeld dat daarbij in aanmerking is genomen dat de vermindering van de aanslag en de in verband daarmee uit te spreken vernietiging van de uitspraak uitsluitend voortvloeien uit een tussen partijen tijdens het vooronderzoek bereikt compromis over de als bedrijfslast in aanmerking te nemen energiekosten.

3.2. De klacht die tegen dit oordeel opkomt, slaagt. De omstandigheid dat tussen partijen tijdens het vooronderzoek een compromis is bereikt in vorenbedoelde zin is geen grond voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel dat, indien een belanghebbende die bij het gerechtshof tegen een besluit van een bestuursorgaan in beroep is gekomen, geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, het bestuursorgaan in de kosten van het geding voor het gerechtshof wordt veroordeeld.

3.3. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De tot de gedingstukken behorende, op belanghebbendes naam gestelde facturen betreffende beroepsprocedures laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat bij het geding voor het Hof sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Bij de veroordeling van de Inspecteur in de kosten van de procedure voor het Hof, wordt in aanmerking genomen dat die procedure samenhangt met de aan de zaak met nummer 41.421 ten grondslag liggende hofprocedure, als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In laatstgenoemde zaak wijst de Hoge Raad heden eveneens arrest.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voorzover in die uitspraak een proceskostenveroordeling achterwege is gelaten,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 322, derhalve € 161, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vicepresident D.G. van Vliet, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2006.