Home

Hoge Raad, 13-10-2006, AY9982, 40997

Hoge Raad, 13-10-2006, AY9982, 40997

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 oktober 2006
Datum publicatie
13 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AY9982
Formele relaties
Zaaknummer
40997

Inhoudsindicatie

Artikel 46 Wet IB 1964. Adoptiekosten.

Uitspraak

Nr. 40.997

13 oktober 2006

RS

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 april 2004, nr. 02/03497, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.653, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 41.943. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in verband met de adoptie van een kind uit China een bedrag van USD 3000 (hierna: het bedrag) voldaan aan de directeur van het Chinese kindertehuis alwaar het kind verbleef. Dat bedrag is vastgesteld door de Chinese overheid, is voor elke adoptie verschuldigd, moet worden afgedragen aan de autoriteiten, en komt niet ten goede aan het kindertehuis.

3.2. Voor het Hof was (onder meer) in geschil of het bedrag een buitengewone last vormt als bedoeld in artikel 46, lid 1, letter b, en lid 7, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in samenhang met artikel 13, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. Voor het geval dat het adoptieverzoek betrekking heeft op een kind dat buiten Nederland woonde, merkt laatstgenoemde bepaling als uitgaven ter zake van adoptie onder meer aan uitgaven die verband houden met de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie volgens het recht van het land van herkomst van het kind (letter c).

3.3. Het Hof heeft de hiervoor in 3.2 omschreven vraag bevestigend beantwoord en heeft daartoe redengevend geoordeeld (1) dat het bedrag diende te worden betaald ten einde in China de adoptieprocedure tot een goed einde te kunnen brengen, en (2) dat zonder de betaling van het bedrag de Chinese burgerlijke stand de nieuwe inschrijving zou weigeren en zonder die inschrijving de adoptieprocedure in China niet zou zijn voltooid.

3.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat als uitgaven verband houdende met de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie volgens het recht van het land van herkomst van het kind (in de zin van de hiervoor in 3.2 genoemde bepaling van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990) slechts zijn aan te merken uitgaven nodig ter vervulling van de in dat recht aan de indiening en de behandeling van zodanig verzoek gestelde processuele vereisten, niet tevens uitgaven nodig ter vervulling van de naar dat recht voor de toewijzing van het verzoek te stellen materieelrechtelijke voorwaarden (vgl. HR 8 november 1978, nr. 18936, BNB 1978/325).

3.5. Indien het Hof deze rechtsregel niet heeft miskend, is zijn hiervoor in 3.3 weergegeven redengeving onbegrijpelijk, aangezien daarin niet besloten ligt dat het bedrag is aan te merken als een uitgaaf nodig ter vervulling van processuele vereisten die het recht van de Volksrepubliek China stelt aan de indiening en de behandeling van een adoptieverzoek. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven.

3.6. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

De stellingen die belanghebbende bij het Hof heeft aangevoerd - en die in het beroepschrift in cassatie juist zijn weergegeven - wettigen niet het oordeel dat het bedrag een uitgaaf vormt nodig ter vervulling van processuele vereisten die het recht van de Volksrepubliek China stelt aan de indiening en de behandeling van een adoptieverzoek. Ter zake van het hiervoor in 3.2 omschreven geschilpunt ligt het gelijk derhalve bij de Inspecteur.

Belanghebbendes voor het Hof gedaan beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat zijn stellingen, zelfs indien juist, niet de slotsom kunnen dragen dat de Inspecteur dat beginsel heeft geschonden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2006.