Hoge Raad, 20-10-2006, AZ0433, 42351
Hoge Raad, 20-10-2006, AZ0433, 42351
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2006
- Datum publicatie
- 20 oktober 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AZ0433
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9463
- Zaaknummer
- 42351
Inhoudsindicatie
Zetelverplaatsing pensioen-BV; berekening winst ter voorkoming van dubbele belasting.
Uitspraak
Nr. 42.351
20 oktober 2006
SE
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 juni 2005, nr. BK-02/04561, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.167.573, zonder vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.167.573, rekening houdend met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting berekend over een bedrag van ƒ 319.607. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft de omvang van de pensioenvoorziening in de balans van de vaste inrichting berekend op ƒ 275.617. Het Hof heeft hierbij rekening gehouden met een kans van 40 percent dat A en zijn echtgenote hun voornemen van hun pensioenrechten af te zien zouden laten vervallen en met een opbouw van de pensioenvoorziening op basis van actuariële grondslagen. Voor het jaar 1995 heeft het Hof de aan de vaste inrichting toe te rekenen winst dienovereenkomstig gecorrigeerd.
Voorzover middel 2 zich tegen 's Hofs berekeningswijze van de aftrekwinst richt, slaagt het. Bij de berekening van de pensioenvoorziening voor de balans van de vaste inrichting ten tijde van de afstand van de pensioenrechten had het Hof moeten uitgaan van de feitelijk in de jaren 1994 en 1995 ten laste van de winst van de vaste inrichting gekomen dotaties aan de pensioenvoorziening. Voor 1995 heeft het Hof op dit punt het in de aangifte opgenomen bedrag gecorrigeerd en heeft het de dotatie teruggebracht tot ƒ 9865. In 1994 is echter, naar in cassatie niet in geschil is, ten laste van de aan de vaste inrichting toegerekende winst een bedrag ad ƒ 53.133 aan de pensioenvoorziening toegevoegd en niet ƒ 10.627, waarvan het Hof is uitgegaan. De pensioenvoorziening in de balans van de vaste inrichting ten tijde van het afzien van de pensioenvoorziening dient derhalve met ƒ 42.506 te worden verhoogd en de winst waarvoor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend, moet eveneens met dit bedrag worden verhoogd.
3.2. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag in dier voege dat de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting wordt berekend over een bedrag van ƒ 362.113,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2006.
Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door C.B. Bavinck.