Home

Hoge Raad, 10-11-2006, AZ1835, 42490

Hoge Raad, 10-11-2006, AZ1835, 42490

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 november 2006
Datum publicatie
10 november 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AZ1835
Zaaknummer
42490

Inhoudsindicatie

Artikel 6:17 Awb, verzending uitspraak op bezwaar niet naar gemachtigde?

Uitspraak

Nr. 42.490

10 november 2006

LB

gewezen op het beroep in cassatie van v.o.f. X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 oktober 2005, nrs. BK 1002/03, BK 248/04 en BK 249/04, betreffende na te melden naheffingsaanslagen in de omzetbelasting.

1. Naheffingsaanslagen, beschikkingen, bezwaren en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 2044, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur kwijtschelding heeft verleend tot op vijfentwintig percent. De naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Voorts zijn aan belanghebbende voor de jaren 1998 en 1999 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd van ƒ 2694 respectievelijk ƒ 2160, alsmede een boete van ƒ 673 respectievelijk ƒ 540. De naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij telkens in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft bij afzonderlijke uitspraken de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij één beroepschrift beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

3. Beoordeling van het middel

3.1. De bezwaarschriften, gedateerd 7 januari 2003 respectievelijk 10 maart 2003, zijn ingediend door A B.V., als gemachtigde van belanghebbende. De uitspraken op bezwaar, gedateerd 26 september 2003, zijn gericht aan en verzonden aan belanghebbende.

3.2. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van het Hof is bij die gelegenheid door of namens belanghebbende een pleitnotitie voorgelezen, waarin is gesteld dat de gemachtigde van belanghebbende er onkundig van was dat uitspraak was gedaan op de bezwaren. Zulks is, in het licht van het hiervóór vermelde, op te vatten als een klacht over schending van het bepaalde in artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hieruit volgt dat het Hof een oordeel omtrent de juistheid van de stelling dat de Inspecteur zijn uitspraken niet heeft gezonden aan belanghebbendes gemachtigde, niet achterwege had mogen laten. Nu een dergelijk oordeel in de bestreden uitspraak ontbreekt, slaagt de in het middel aangevoerde motiveringsklacht.

's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft verder geen behandeling.

4. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2006.